2 VAN HET INVALLENDE LICHT eutrofiëring voortschrijdt. Zuurstofloosheid - anaërobie - van een hypo limnion heeft onder andere tot gevolg dat de in het bodemsediment opgeslagen fosfor in oplossing gaat. Door deze fosfaatmobilisatie ontstaat er een aanzienlijke interne belasting. De fosfaatconcentratie in het meerwater wordt dus plotseling verhoogd wanneer de bodem anaëroob wordt. De vermindering van de zuurstofconcentratie in het hypolimnion is niet alleen afhankelijk van de primaire produk- tie en van lozingen van ongezuiverd afval water, maar ook van het volume van het hypo limnion ten opzichte van de oppervlakte van het meer. in een zeer diep meer is het zuur stofverbruik per liter hypolimnionwater veel kleiner dan in een ondieper meer met dezelfde oppervlakte en primaire produktie. De afbraak van het dode plankton vindt in een relatief ondiep meer plaats in een veel kleiner volume, waardoor de zuurstofconcentratie sneller zal afnemen. Een belangrijk gevolg van de eutrofiëring is de verandering van de levensgemeenschap. Voor een deel wordt deze verandering direct ver oorzaakt door de verhoging van de nutriënten concentraties - men denke aan de zich wijzi gende leefgemeenschappen der waterplan ten -, anderzijds indirect, bijvoorbeeld door de reactie van organismen op de veranderde zuurstofhuishouding. Om met dit laatste te be ginnen, het zal duidelijk zijn dat er geen zuur- stofbehoeftige organismen zullen voorkomen in zuurstofloze hypolimnia. Maar reeds lang voordat een hpyolimnion zuurstofloos is, zul len sommige soorten al afnemen vanwege het lagere zuurstofgehalte, om aanvankelijk ver vangen te worden door meer tolerante soorten. Men gebruikt dan ook wel de larven van be- Fig. 2. Relatie tussen de diept i en de relatieve lichtsterkte in een eutroof en in een oligotroo meer Fig. 3. Relatie tussen externe fosforbelasting en interne fosfoi- belasting, veroorzaakt door mobilisatie en trofiegraad paalde muggesoorten als indicatoren voor de trofiegraad van meren. In het hypolimnion van eutrofe meren vindt men larven van het genus Chironomus en iri het hypolimnion van oligo- trofe meren vindt men larven van de zoge naamde Tanytarsusgroep. De visfauna reageert meestal duidelijk op eutrofiëring. Bepaalde soorten verdwijnen, maar de totale visproduktie neemt toe. Forel len en houtingachtigen verdwijnen, terwijl de toename van de totale visproduktie veroor zaakt wordt door karperachtigen, zoals de brasem en door de baars. Soms veranderen vissoorten hun levenswijze. Zo paaide de kwabaal, een verwant van de schelvis, in 1950 toen het Bodenmeer nog oligotroof was, op de diepste plaatsen, wel op 100 m diepte. Door de eutrofiëring na de tweede wereldoorlog nam het zuurstofgehalte in het hypolimnion af tot verzadigingswaarden tussen 40 en 60%. 328

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 6