Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat de uitwateringssluizen slechts zelden aan belangrijke goifklappen worden onderworpen en dat ook de gelegenheden waarbij interes sante meetresultaten verwacht mogen worden, schaars zijn. Van alle keren dat voor een meting werd uitgerukt, was de golfaanval maar in acht gevallen interessant genoeg om registraties te maken. Bij vier van die gele genheden vielen dynamische klappen waar over we hier meer bijzonderheden willen geven. Bij de storm van 21 en 22 november 1971 was de windsterkte op zee 9 Beaufort, maar aan de kust duidelijk minder. De wind ruimde langzaam door het noordwesten. De significante golfhoogte op 1 km zeewaarts van de utiwateringssluizen varieerde afhan kelijk van het getij tussen 1 en 1,5 m. Er werd 1 klap van 40 kN/m2 gemeten en een aantal klappen van ongeveer 25 kN/m2. De zeer zware storm van 13 november 1972, die op het land zoveel schade veroorzaakte, heeft zich op het Haringvliet niet in volle hevigheid gemanifesteerd: de windkracht kwam daar niet hoger dan 9 Beaufort, waarbij het woei uit het NNW. De significante golf hoogte vóór de sluis bedroeg ongeveer 1,3 m. Er werden slechts een paar klappen van 22 kN/m2 gemeten. Gedurende de storm van 21 september 1973 was de windrichting gedurende korte tijd precies NW bij een windsterkte van 8 Beaufort. De significante golfhoogte bedroeg ongeveer I m. De zwaarste gemeten klap bij deze gelegenheid was er een van 35 kN/m2; één procent van alle tegen de zeeschuit aanlo pende golven gaf een belasting van meer dan 15 kN/m2. Op 21 oktober 1973 ruimde de wind, bij sterkte 8 Beaufort, van west naar noord. Er was een vrij aanzienlijke waterstandsverhoging, waar door de gesloten zeeschuit geen klappen kreeg. Toen de zeeschuit over 1,5 m werd geheven, registreerde men één klap van 40 kN/m2; daarna kwamen nog een paar klappen van 20 tot 30 kN/m2. Tijdens de zeer zware storm van 2 april 1973 kwamen geen klappen voor. De windrichting was aanvan kelijk vrijwel westelijk; de sterkte bedroeg II a 12 Beaufort. Tijdens het passeren van het front ruimde de wind zeer snel naar NW, terwijl de windkracht tegelijk en even sne! afnam tot 7 Beaufort. Een dergelijk verloop werd overigens vaker geconstateerd. Dit beperkte aantal interessante meetresul taten staat nog geen betrouwbare conclusies toe. De tot nu toe gemeten belastingen zijn in elk geval aanzienlijk lager dan die waarop de schuiven zijn berekend. De voorlopige indruk bestaat dat het verloop van een klap in de tijd, zoals die destijds door het model werd voorgesteld, een goede overeenkomst vertoont met de werkelijkheid; de hoogte van de drukpiek lijkt in werkelijkheid wat lager te zijn dan het model aangaf. Tijdcorrelatiemetingen hebben een statistisch doel: men wil er de algemene relatie mee bepalen tussen de omstandigheden op zee en de krachten in het kunstwerk. Met deze soort van metingen is pas eind 1972 goed begonnen. Dit was een gevolg van veelvuldig optredende storingen in de elektriciteits voorziening van de meetruimte. Met name de aldaar geïnstalleerde procescomputer, die continu een aantal meetkanalen bemonstert en registreert, toonde zich zeer gevoelig voor de aanvankelijk vaak optredende spannings wisselingen in de voeding. Deze moeilijk heden zijn nu overwonnen. Voor de inter pretatie van deze lange-duur-metingen zijn trouwens ook waarnemingen nodig die zich uitstrekken over een reeks van jaren. Bijge volg kunnen er op dit moment nog geen conclusies aan worden verbonden. Voor de permanente bewakingsmetingen, die ertoe dienen, de belasting op het hefwerk voortdurend te volgen, zodat overbelasting voorkomen kan worden, is in de registratie- en bedieningszaal van het centraal bedie ningsgebouw een verklikker geïnstalleerd van de kracht die op elk moment optreedt in een van de hefwerken van zeeschuit 8. Door deze verklikker wordt het sluispersoneel gewaarschuwd wanneer, door welke omstan digheden dan ook, de toelaatbare belasting van dat hefwerk dreigt overschreden te worden, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen. Zo'n geval heeft zich echter nog niet voorgedaan. Uit de tot nu toe uitgevoerde metingen kunnen nog geen verstrekkende conclusies getrokken worden: wel lijkt het veilig te veronderstellen dat er voorshands geen reden is om beperkingen op te leggen aan het sluisbedrijf. Tot het nemen van maatrege len bij zeer uitzonderlijke omstandigheden zal steeds tijdig geadviseerd kunnen worden, omdat de meetapparatuur bij zulke omstan digheden volledig is ingeschakeld en de re gistraties voortdurend bewaakt worden. De metingen worden in opdracht van de Rijkswaterstaat uitgevoerd door personeel van het Waterloopkundig Laboratorium, waar ook de meetresultaten worden verwerkt. 348

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 26