De sluiting met zand van het Brielse Gat in zijn laatste fase; bulldozers en draglines werken het profiel bij eerst een sterke toeneming en daarna een geleidelijke vermindering van de snelheden op te merken valt. Bij de huidige methode bepaalt men het vermoedelijk zandverlies dan ook door het zandtransport bij maximale stroomsnelheid in het sluitgat te berekenen en de uitkomst hiervan tot 25% van de gevonden waarde terug te brengen. Een andere factor die de berekening van het zandverlies beïnvloedt, vormt de wijze waarop het zand wordt aangevoerd. De zuiger brengt het namelijk als zand-watermengsel op het stort. Dit mengsel wordt veel makkelijker door de stroom meegevoerd dan het bodemzand. Daarom verdubbelt men ter plaatse van het stort het berekende zandverlies. De hier genoemde rekenwijze voor de bepaling van zandverliezen is nog niet voldoende door metingen gecontroleerd; de praktijk wijst echter uit dat het mogelijk is er een redelijke schatting mee te bereiken van de vereiste zuigercapaciteit. Bovendien kan ermee worden voorspeld welke van een aantal mogelijke werkwijzen de minste verliezen zal mee brengen. Het kan bijvoorbeeld voordelig zijn om te beginnen bij het diepste gedeelte van een sluitgat en de sluiting te voltooien op een ondiep gedeelte. Ook kan het zijn voordeel hebben wanneer men werkt van één kant, zodat alleen op één stort betrekkelijk hoge verliezen moeten worden aangetekend. Met nadruk wordt hier echter herhaald dat de bedoelde rekenwijze nog vrij grof is, en dat nadere controle van de berekeningen door metingen in het werk noodzakelijk is. Al heeft de rekenmethode voor de bepaling van zandverliezen dan ook een zekere on nauwkeurigheid, in de afgelopen jaren kon ze met een succes een paar keer worden toe gepast, en gaandeweg onderging ze ook enige verfijningen. Bij de eerste zandsluitingen van getijgeulen - het Ventjagersgaatje (Bericht nr. 8, mei 1959), het sluitgat in de zuidelijke toerit van de brug over het Haringvliet bij Numansdorp (Bericht nr. 19, februari 1962) - was deze rekenmethode nog in het geheel niet voorhanden. De bij deze twee sluitingen op gedane ervaringen leidden juist mede tot de ontwikkeling van die methode. Zo kon ze naderhand worden toegepast bij de zand sluitingen van het Brielse Gat (primaire en secundaire dam), van het dijkvak op de Zuidwal in de Lauwerszee (Bericht nr. 45, aug. 1968), van het Noord-Pampus in het Haringvliet (Bericht nr. 47, febr. 1969), van het Springersdiep in het Brouwershavensche Gat (Bericht nr. 48, mei 1969), en onlangs van de Geul in de Oosterschelde. Tabel I vat een aantal gegevens samen van de eerste vijf 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 45