1972
1972
in
THlr-n-jTiT]
AFVOER BOVENRIJN TE LOBITH
AANVOER HARINGVLIETBEKKEN
AFVOER MAAS TE LI TH
400 -
CHLORIDEGEHALTE WESTELIJK
DEEL VAN HET HARINGVLIET
CHLORIDEGEHALTE OPPER WAT ER
MENGSEL VAN WAAL EN MAAS
JAN. FEB
APR MEI
JUNI JULI AUG
weer tot betrekkelijk lage waarden, maar de
effectieve zoutbelasting op het Haringvliet
neemt toe: het tijdelijk in de diepe geulen
geborgen zoute schutwater wordt door de
grotere afvoeren meegevoerd en bereikt dus
met vertraging het Haringvliet. Tengevolge
daarvan kan men juist bij grotere afvoeren een
maximale zoutbelasting op het Haringvliet ver
wachten, bijvoorbeeld het maximum bij de lie
periode. Het 'eigen' zoutgehalte van het opper-
water is dan relatief echter zo laag dat het
gehalte op het Haringvliet ondanks de sterk
verhoogde effectieve zoutbelasting beneden de
200 mg Cl'/I blijft. Dit verloop heeft derhalve
een veel gunstiger einduitwerking dan het om
gekeerde: daling van de Bovenrijnafvoer be
neden zijn gemiddelde waarde. Het 'eigen'
zoutgehalte van het opperwater is in dat laatste
geval veelal zo hoog, dat zelfs de sterk ver
laagde effectieve zoutbelasting het gehalte op
het Haringvliet boven de grens van 300 mg Cl'/I
doet stijgen. Het ongunstigst zijn die situaties
waarin de rivierafvoer langdurig en zonder
veel variatie om een lagere dan de gemid
delde waarde blijft schommelen. Zo'n situatie
deed zich voor in de maanden maart, april
en mei 1971. De effectieve zoutbelasting stelde
zich in die periode in op zijn gemiddelde
waarde, ongeveer 60 kg Cl'/sec, het 'eigen'
zoutgehalte van het opperwater schommelde
tussen 280 en 310 mg Cl'/I. Het eindresultaat
was, dat het zoutgehalte op het Haringvliet en
het Spui opliep tot 400 mg Cl'/I. Op de
benedenloop van de Oude Maas liep het
gehalte niet verder op dan 300 tot 350 mg/l,
zulks als gevolg van de gunstige invloed van
het opperwater van het bovenstroomse deel
van de Oude Maas. Tijdens sterke wind kan
als gevolg van dan optredende circulatie
stromingen en turbulenties een tamelijk groot
gedeelte van het water in de diepe geulen van
de natuurlijke zoutvang gemengd worden met
erover heen stromend opperwater. Even ten
oosten van de Haringvlietbrug ontstaat dan
als het ware een grote zoutwolk in de
bovenste waterlagen, die vervolgens langzaam
westwaarts trekt. Al gaande vlakt die wolk
af, dat wil zeggen dat het zoutgehalte in
het centrum geringer wordt, en langs de
randen toeneemt. Tegelijkertijd verspreidt de
wolk zich op het brede Haringvliet over een
steeds grotere oppervlakte. Op het Spui en
bij de prise d'eau op de Berenplaat blijkt het
voorbijdrijven van zo'n wolk uit een vrij lang
durige, betrekkelijk geringe verhoging van het
zoutgehalte. Een bijkomend, zeer ongunstig
effect van de natuurlijke zoutvang wordt ver
oorzaakt door het feit dat de diepe geul zich
oostwaarts uitstrekt tot voorbij de mond van
94