neming. Gedurende de maanden maart en
april werd gemiddeld 1,5 mg ijzer per liter
inlaatwater toegevoegd. De hoeveelheid inge
laten water bedroeg in maart ongeveer 3,6
miljoen m3 rivierwater, in deze periode werd
geconstateerd dat 50 resp. 50-70% van het
totaal-fosfaat en het orthofosfaat uit het be
werkte water was verwijderd. Hierdoor werd
onder meer bereikt dat het orthofosfaat-
gehalte afnam tot de waarden die men meet
op de open Oosterschelde, n.l. 0,07 mg per
liter.
Het veruit grootste gedeelte van het defos-
fateringsproces bleek zich af te spelen in de
eerste anderhalve kilometer na de inlaatsluis.
Monsters die werden getrokken onmiddellijk
na de inlaat, toonden nog maar weinig
fosfaatverwijdering. Kennelijk was de verblijf
tijd van het water nog te kort geweest om
flocculatie en sedimentatie zich te laten
voltrekken. De invloed van de verblijftijd op
het resultaat bleek nog sterker in de maand
april, toen 19,5 miljoen m3 rivierwater werd
ingelaten en de gemiddelde verblijftijd korter
was. De verwijderingspercentages namen toen
af tot 10-60% voor het totaal-fosfaat en 40-50%
voor het orthofosfaat. De coagulatie had wel
plaatsgevonden, maar de flocculatie en
sedimentatie nog niet in vodoende mate. Onder
deze omstandigheden strekte de defosfatering
zich ook uit over het gehele oostelijke deel van
het Brielse Meer; lokale lozingen van vervuild
polderwater en van afvalwater hebben het
beeld van de defosfatering toen enigszins
verstoord. Met enig voorbehoud kan evenwel
worden gesteld dat na 1 uur verblijftijd
omstreeks 30-40% van orthofosfaat wordt
verwijderd, en na 24 uur 60 tot 70%.
Naast de geconstateerde verbetering met
betrekking tot de fosfaathuishouding treedt
ook een verbetering op in de helderheid van
het water.
De eerste ervaringen met de defosfatering
van rivierwater lijken gunstig. Behalve meer
ervaring met de proeven op praktijkschaal
zullen ook de resultaten van begeleidend
onderzoek op model- en laboratoriumschaal
nodig zijn alvorens meer definitieve conclu
sies kunnen worden getrokken.
32