BROUWERSHAVEN
anorganisch orthofosfaatgehalte snel af, tot
lage waarden als 0,15 mg per liter. Ook
tijdens de daaropvolgende groei van de
diatomee Sceletonema costatum in april en
begin mei, bleef het gehalte aan orthofosfaat
tamelijk laag, ongeveer 0,4 mg per liter. Als
oorzaak van het lage fosfaatgehalte kan men
de lage mineralisatiesnelheid van de afge
storven diatomeeën aanwijzen. Deze organis
men worden namelijk omgeven door een
kiezelzuur skelet, dat maar zeer langzaam
mineraliseert, zodat het orthofosfaat slechts
zeer geleidelijk vanuit de bodem in het water
wordt gebracht.
In tegenstelling tot wat er gebeurde met het
orthofosfaat, nam de hoeveelheid ammonium,
een andere belangrijke voedingsstof, direct
na de afsluiting af, vermoedelijk doordat de
mineralisatie zich in eerste instantie onder
aërobe omstandigheden afspeelde, zodat veel
nitraat werd gevormd, en er in de diepere
waterlagen zuurstofloosheid optrad; het nitraat
werd vervolgens gereduceerd tot gasvormige
stikstof, die naar de atmosfeer ontweek. In
juli 1971 werden de mineralisatieprodukten
tengevolge van zoöplanktonbloei bovendien
voor een belangrijk deel omgezet in organisch
celmateriaal, hetgeen tot uiting kwam in een
snelle toeneming van het totaal aan
organische stikstof tot ongeveer 3 mg per
liter. Na het afsterven van dit zoöplankton
kwam een massaal mineralisatieproces op
gang, wat resulteerde in plaatselijk zeer lage
zuurstofgehaltes en zelfs zuurstofloosheid,
met name in perioden van windstil weer.
Vermoedelijk tengevolge daarvan kwam de
mineralisatie in de periode augustus-sep-
tember niet tot uiting in hoge gehaltes aan
ammonium, nitraat en nitriet, maar ontweek
BATTENOORD
G2
Z 4
een deel van de stikstof naar de atmosfeer.
In oktober, toen de zuurstofhuishouding zich
begon te herstellen, nam ook het gehalte aan
ammonium toe, zelfs in sterke mate. In
mindere mate begon toen ook het gehalte aan
nitriet op te lopen. Deze stijging hangt waar
schijnlijk samen met de zeer lage water
temperatuur, waarbij het nitrificatieproces
langzaam verliep, en waarbij vrijwel geen
ammonium werd gebruikt voor de opbouw van
celmateriaal. In februari namen de gehaltes
aan ammonium, nitraat en nitriet weer af, en
tijdens de voorjaarsbloei in maart was er nog
maar heel weinig ammonium over, namelijk
ongeveer 0,03 mg per liter; nitraat en nitriet
ontbraken geheel. Na de periode van voor
jaarsbloei stegen de gehaltes aan ammonium,
nitraat en nitriet - evenals dat aan orthofosfaat
- slechts geleidelijk.
GEMAAL
20