Moerdijkbruggen, dat wil zeggen voor de
mond van de Dordtse Kil, zo goed als volledig
gemengd. Vandaar wordt het via de Kil of het
Hollands Diep, Haringvliet en Spui over het
gehele noordelijk Deltabekken verdeeld. De
kwalitatief gunstige invloed van het Maaswater
is het sterkst op het Hollands Diep, het Ha
ringvliet, de Kil, het Spui en de oude Maas
benedenstrooms van het splitsingspunt
Berenplaat.Maar ook op de Noord, de Nieuwe
Maas en de Hollandse IJssel is hij merkbaar
en wel temeer naarmate de afvoer van de
Lek door het 'knijpen' van de stuwen van de
Rijnkanalisatie afneemt en zolang althans de
afvoer van de Maas voldoende groot blijft.
In het voorgaande is van de stilzwijgende
veronderstelling uitgegaan, dat de door het
schutbedrijf van de Volkeraksluizen op het
Hollands Diep en Haringvliet veroorzaakte
zoutbelasting te verwaarlozen is. In werke
lijkheid is dit niet het geval. Onder invloed van
de krachtdadige zoutbestrijdingsmaatregelen
die sinds 1 mei 1971 bij deze sluizen worden
getroffen is het restzoutbezwaar echter wel
zover teruggedrongen dat de kwalitatief gun
stige invloed van het Maaswater slechts voor
een klein deel teniet wordt gedaan.
Het 'knijpen' van de stuwen van de Rijnkanali
satie bij lage Rijnafvoer teneinde zolang
mogelijk voldoende vaardiepte op de IJssel
te kunnen handhaven, heeft voor het noorde
lijk Deltabekken zowel nadelige als voordelige
gevolgen. Op het nadelige effect voor de
zoutbestrijding op de Nieuwe Maas en de
compensatie die het Deltaplan in dit opzicht
biedt, is reeds uitvoerig ingegaan. Het voor
delige effect van een 'gestuwde' Nederrijn-
Lek is het gevolg van het feit dat de verblijfs
tijd van het via Stuw Hagestein naar het rivier
traject Hagestein-Krimpen a/d Lek aange
voerde opperwater wordt vergroot, en wel
temeer naarmate de afvoer via deze stuw
vermindert. Een Rijnafvoer van 1400 a 1500
m3/sec vormt in dat opzicht een belangrijke
grenswaarde. Daalt de Rijnafvoer beneden
deze waarde dan wordt het gehalte aan op
geloste zouten steeds groter en neemt de
kwaliteit ook in andere opzichten steeds ver
der af; de doorvoer van dit slechter wordende
Rijnwater via de Stuw te Hagestein blijft dan
evenwel tot enkele m3/sec beperkt. Dit be
tekent dat bij Rijnafvoeren lager dan 1400 a
1500 m3/sec het opperwater op de Lek tussen
Hagestein en Krimpen stagneert, waardoor bij
voorbeeld het zoutgehalte op dit riviertraject
slechts zeer vertraagd stijgt ten opzichte van
dat van het Rijnwater. Zo liep in de periode
van 22 september tot 12 november 1971, toen
de Rijnafvoer daalde van 1000 tot 760 m3/sec.
het zoutgehalte van de Rijn te Lobith op van
300 tot 365 mg/l, terwijl dat van de Lek bij Berg
ambacht beneden 300 mg/l bleef. Door de
grotere verblijfstijd onderging het opperwater
op dit riviertraject ook in andere opzichten
een aanzienlijke kwaliteitsverbetering. Door
een grotere zuurstofopname uit de lucht nam
het zuurstofgehalte van het water toe en
onderging het water een grote mate van zelf
reiniging. Dat wil zeggen dat het nitrifi-
catieproces - de omzetting van ammonia via
nitriet in nitraat - werd versneld terwijl door
de versterkte slibbezinking het aan het slib
adhesief gebonden deel van de zware metalen
en pesticiden met het slib mee naar de bodem
zakte.
Deze in kwaliteit toenemende watervoorraad
op de Lek benedenstrooms Hagestein is voor
de Drinkwatermaatschappij van 's-Gravenhage
gedurende de droge periode van 1971 van
groot voordeel geweest.
Soortgelijke processen als op de Lek hebben
zich voorgedaan op het Hollands Diep, het
Haringvliet en enkele aansluitende beneden
rivieren, in het bijzonder als de Haringvliet-
sluizen bij Rijnafvoeren lager dan 1700 m3/sec
nagenoeg gesloten bleven. Ook hier steeg het
zoutgehalte van het opperwater - storende
factoren als de zoutbelasting van de Volkerak-
schutsluizen en de verziltende invloed van de
zee tijdens bijzondere stormeffecten daarge
laten - langzamer dan dat van de Rijn. Boven
dien nam in de maanden augustus en sep
tember 1971 over het traject Amer-Nieuwe
Merwede-Haringvlietsluizen het gehalte aan
zuurstof toe van 2 a 3 mg/l tot 8 a 9 mg/l, liep
het ammoniumgehalte terug van 1,5 a 2 mg/l
tot 0,7 a 0,8 mg/l, het biochemische zuurstof
verbruik van 4 a 9 mg/l tot 1 a 2 mg/l en de
zwevende stof van enkele tientallen tot enkele
milligrammen per liter.
Daar het in het voornemen ligt in een volgend
Bericht verder en dieper in te gaan op de
kwaliteitsverbetering die het opperwater in het
noordelijk Deltabekken bij lage Rijnafvoeren
als gevolg van het Deltaplan en de Rijnkana
lisatie ondergaat, volstaan we met de alge
mene conclusie dat momenteel de kwaliteit
van het opperwater nabij de uitwaterings
sluizen in het Haringvliet en nabij de Volkerak-
dam waar het toekomstige inlaatpunt ligt voor
het Zeeuwse Meer, aanmerkelijk beter is dan
die van het Rijnwater bij het binnenkomen
van ons land.
533