Fig. 5. Verzilting van de Hol landse IJssel bij de lage Rijn- afvoeren van 1959, 1969 en 1971 onder invloed van de zee (ver ticaal gearceerd) en van de lozing van Rijnland (zwart). 2000 Hollandse IJssel thans onder gemiddelde getijomstandigheden en bij een dalende Rijn- afvoer verzilt in hetzelfde afvoerinterval als in de jaren '50, namelijk dat van 850 tot 800 m3/sec; en dat het dan door de bufferwerking van de Hollandse IJssel ongeveer 4 dagen duurt eer de verzilting bij Gouda merkbaar is (zie fig. 4). Met betrekking tot de inlaatsluis van de Brielse-Maasboezem kan op grond van dezelfde natuurmetingen worden gesteld, dat de zee-invloed onder genoemde omstandig heden in het afvoerinterval van 950 a 900 m3/ sec tijdens de L.W.-periode op de Oude Maas bij Spijkenisse merkbaar is. In de jaren '50 was dit reeds het geval bij een bijna 2x, en op het einde van de jaren '60 bij een 3x zo grote Rijnafvoer. Uit een oogpunt van watervoorziening be tekent dit dat in beide gevallen een aanzien lijke verbetering is bereikt in vergelijking met het einde van de jaren '60 en voorzover het de Spijkenisser Inlaatsluis betreft ook ten opzichte van de jaren '50. De Deltawerken hebben in het noordelijk Deltabekken kunnen voorkomen dat bij lage Rijnafvoeren de inlaat- mogelijkheden bij Gouda uit de Hollandse IJssel ten opzichte van die in de jaren '50 als gevolg van de Rijnkanalisatie zouden zijn verminderd. Om dit te illustreren zijn in fig. 5 het verloop van de daggemiddelden van het zoutgehalte van de Hollandse IJssel bij Gouda en dat van het Rijnwater tijdens de in de jaren 1959, 1969 en 1971 voorgekomen perioden met lage Rijn- afvoeren met elkaar vergeleken. Evenals in 1959 verziltte de Hollandse IJssel in 1971 in het voor deze rivierarm kritieke afvoerinterval van de Rijn van 850 tot 800 m3/ sec, terwijl de gemiddelde zoutgehalten bij Gouda werden 531

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 41