Versterking van een gedeelte van de zeewering bij Hoofdplaat in Zeeuws-Vlaanderen B. De werken langs de Westerschelde en de kust van Zeeuws-Vlaanderen en Schouwen De verhoging van de zeeweringen langs de Westerschelde in West-Zeeuws-Vlaanderen is voor het laatst behandeld in Bericht nr. 35 (februari 1966). Er werd toen aandacht besteed aan de hoogwaterkering tussen Breskens en de uitwateringssluis bij Nummer Een, een werk dat in 1968 voltooid is opgeleverd. Ook het stuk dijk ten Westen van Duivelshoek, waarvan in dat Bericht sprake was, is in 1968 klaargekomen. Als volgend werk werd de verzwaring en ver hoging ter hand genomen van de zeedijk van de calamiteuze Hoofdplaatpolder, voor zover gelegen ten oosten van het dorp Hoofdplaat. De vraag rijst wellicht waarom niet eerst het aansluitende stuk van Nummer Een naar Hoofdplaat werd uitgevoerd. De reden voor de gekozen uitvoeringsvolgorde is, dat ooste lijk van Hoofdplaat een inlaagdijk ontbreekt, waardoor de achterliggende gebieden tot aan de verhoging van de primaire zeewering aan extra risico waren blootgesteld. De bestaande dijk van de calamiteuze Hoofd plaatpolder oostelijk van Hoofdplaats was 2700 m lang, en had een kruinhoogte variërend van N.A.P. 5,50 m tot 5,80 m. Het buiten beloop had een helling van 1 3 tot 1 3,5, en was tot aan de buitenberm voorzien van een glooiing, opgebouwd uit zuilen bazalt en Vil- Voordse steen. De buitenberm lag op een hoogte van N.A.P. 2,75 tot 3,20 m en was 8 tot 10 m breed. Aan weerszijden van de haven van Hoofd plaat, die werd gevormd door een instulping van de waterkering, bevonden zich in en direct achter de zeedijk zeven betonnen bunkers; aan de oostzijde stonden de gebouwen van een graanverwerkingsbedrijf. In de haven mondde een uitwateringssluis uit, waardoor water werd geloosd van de Thomaespolder en de oostelijke helft van de Hoofdplaatpolder. Het afvalwater van het dorp Hoofdplaat werd door een achter de dijk geplaatste pomp- installatie via een persleiding door de zeedijk in de haven gepompt. Oostelijk van de haven kruisten vier hoogspanningskabels de dijk, die samen kwamen in een naast de binnenberm gelegen overgangsstation. Vanaf dit station liep een 50 KV-kabel oostwaarts in de binnen berm van de dijk. De vooroever had zich in de afgelopen vijftig jaar niet in die mate ontwikkeld dat er reden bestond om het tracé van de nieuwe dijk anders te kiezen dan dat van de oude. Tussen de haven van Hoofdplaat en Nol Zeven, waar tot het eind van de vorige eeuw oevervallen optraden, heeft de stroomgeul zich in noorde lijke richting verlegd, en zandt de vooroever sterk aan. De breedte van het voorland dat bij eb droogvalt, bedraagt op dit punt thans 130 tot 200 m. Onmiddellijk ten oosten van Nol Zeven lag de laagwaterlijn op slechts 50 m uit de teen van de oude waterkering, een afstand die verder oostwaarts toenam tot 130 m. Dit gedeelte van de vooroever is in de loop van de 19e eeuw voorzien van een aan eengesloten verdediging, waarmee een goede beveiliging tegen verdere afneming werd ver kregen. In de ligging van de laagwaterlijn en de helling van het onderwaterbeloop is sedert 1900 geen wijziging meer opgetreden. De versterking van de bovenomschreven zee wering is ontworpen als een verzwaring en verhoging aan de landzijde van de oude dijk. Overal is het bestaande tracé gevolgd, be halve bij de haven en op de plaats van de nieuwe uitwateringssluis. Door afdamming van de haven werd een verkorting van het tracé verkregen. Ter plaatse van de nieuwe uit wateringssluis moest landwaarts van de be staande hoogwaterkering een ongeveer 300 m lang nieuw dijkvak worden aangelegd. Dat hing samen met de uit hydraulische over wegingen gekozen richting van de sluis, namelijk in het verlengde van het afwaterings kanaal. Het meest oostelijke deel van de dijk voor de Hoofdplaatpolder, 200 m lang, is niet binnen het bestek van dit werk opgenomen, omdat het beter past in de uitvoering van de dijkverbetering voor de Thomaespolder. Deze werkindeling hangt samen met de bocht afsnijding die op het aansluitpunt van beide 487

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 49