Keuze van een afsluitings
methode voor de Oosterschelde
Voor de afsluiting van de drie grote getij
geulen in de Oosterschelde, de Roompot, de
Schaar van Onrust en de Hammen, heeft men
de keus tussen de twee bekende principes
die in het vorige Bericht uitvoerig werden
besproken, namelijk de 'plotselinge' sluiting
of blokkering door middel van zeer grote
drijvende eenheden, en de meer geleidelijke
methode, waarbij het geulprofiel met veel
kleinere bouwelementen gelijkmatig wordt
opgevuld, hetzij met behulp van schepen,
hetzij met behulp van een kabelbaan. Dit zijn
althans de twee methoden die tot op heden
bij de Deltawerken zijn toegepast en verder
ontwikkeld.
Bij het opstellen van een afsluitingsplan voor
de zeegaten in het zuidwesten van ons land,
die een samenstel zijn van ondiepe platen en
diepe geulen, en waarvan de figuratie zich
wegens de gemakkelijk uitschuurbare bodem
ook gemakkelijk aan veranderde stroom-
situaties kan aanpassen, streeft men ernaar
het geulen- en platenstelsel in en nabij het
damtracé zo stabiel mogelijk te houden.
Drastische veranderingen in het geulen- en
bankenpatroon zouden immers ook het
stroompatroon in het tracé ingrijpend ver
anderen, hetgeen voor de uitvoering van het
werk bijzondere en moeilijk te overziene
risico's zou meebrengen.
Op grond van deze algemene overweging
wordt voor de afsluiting van de grote zee
gaten een systeem gevolgd waarbij de on
diepe platengebieden het eerst worden afge
sloten en pas op het laatst de grote geulen;
het getijregime wordt op die manier zo lang
mogelijk betrekkelijk onaangetast gelaten.
Ook bij de Oosterschelde volgt men deze
werkwijze: eerst zijn er damvakken op de
448
platen gebouwd, en pas nu zullen de drie
genoemde zeer grote geulen worden gedicht.
Men kan deze geulen echter niet tot het
laatste moment onverlet laten. Als men de
stroom over de platen blokkeert, neemt hij in
de geulen noodzakelijkerwijs toe. De geulen
zullen daardoor van nature uitschuren en
mogelijk ook hun loop enigszins wijzigen. Om
het bestaande geulenprofiel niettemin te
handhaven, zal men het door middel van een
bodembescherming ter plaatse van het tracé
vast moeten leggen. Dit vastleggen is
trouwens in een later stadium ai zonder meer
noodzakelijk om stabiele drempels te kunnen
opbouwen als fundering voor de sluit
middelen die men in de eindfase in de geulen
aan moet brengen. Deze drempels lokken
echter op hun beurt weer reacties van de
stroom uit, die tot wijzigingen van de zand
bodem leiden in het gebied dat aan de
drempels grenst. Hoewel deze wijzigingen van
lokale aard zijn en het systeem in zijn geheel
niet behoeven aan te tasten, zal men daarom
toch ook deze drempels zoveel mogelijk aan
het bestaande relief willen aanpassen, en ze
daarin zo weinig mogelijk willen doen uit
springen.
Tenslotte zal men dan in de slotfase de koe
bij de horens moeten vatten, en zullen ook de
grote getijgeulen zelf moeten worden af
gesloten. Ook dan zal men het zeegat zo
weinig mogelijk kans moeten geven daarop te
reageren met gevaarlijke veranderingen, zoals
plotselinge verschuivingen van geulen,
gevaarlijke erosie of hinderlijke aanzandingen.
Men zal er daarom in beginsel naar moeten
streven deze laatste fase zo snel mogelijk te
voltrekken, en tegelijk de verhoudingen in het
patroon van getijverhangen en -stromen over