Ter illustratie van de vraagstukken die binnen de werksfeer van deze afdeling vallen, diene een kort overzicht van de vraagstellingen, die, wat betreft water, bodem en lucht in het Deltagebied, thans aan de orde zijn. Water, bodem, lucht Het onderzoek naar de milieufactor water is in hoofdzaak gericht op de toekomstige kwa liteit van het oppervlaktewater van het Delta gebied. In dit complex van problemen kan de zorg voor de waterkwaliteit niet los worden gezien van het kwantitatieve waterbeheer, dus ondermeer van de zorg voor een zo goed mogelijke verdeling van het beschikbare water. Bij beide aspecten moet een zeer groot aantal gevarieerde belangen in overweging worden genomen. Met betrekking tot de waterkwaliteit vragen enige kwesties met name de aandacht; dat zijn: - hoe zal de kwaliteit van het water van Rijn en Maas zich in de komende jaren ontwik kelen en welke verandering zal de kwaliteit van het door deze rivieren aangevoerde water ondergaan in het Hollands Diep, het Haringvliet en later in de zuidelijke Delta bekkens? - welke invloed heeft het (oude) land op de waterkwaliteit? - in hoeverre kan de kwaliteit van het in de zuidelijke bekkens in te laten en het erin aanwezige water worden verbeterd door reini ging, of door beperking in de lozing van verontreinigende stoffen? - welke wisselwerking zal er blijken te be staan tussen water en bodem in de Delta bekkens? Behalve de processen van sedimen tatie en erosie moet worden onderzocht in welke mate het bodemslib de kwaliteit van het water beïnvloedt en welke invloed het water kan uitoefenen op de bodem van schorren, slikken en zandplaten. - welke wisselwerking treedt er op tussen de atmosfeer en het water als gevolg van pro cessen als diffusie en aëratie? Reeds bij eerste inventarisatie van de kennis aangaande deze vraagstukken bleek dat er grote leemten bestaan in de beschikbare gegevens. Een belangrijk hulpmiddel bij de invulling van het ontbrekende zullen metingen en experimenten zijn in en op de reeds afgesloten Deltawateren met hun sterk ver schillende milieu-omstandigheden, te weten: het zoete Brielse Meer (afgesloten in 1950; oppervlakte 4 km2, gemiddelde diepte 5 m, grootste diepte 15 m); het brakke Veerse Meer (afgesloten in 1961; oppervlakte 18 km2; ge middelde diepte 5 m, grootste diepte 25 m); het zoete Haringvlietbekken (afgesloten in 1970; oppervlakte 120 km2, gemiddelde diepte 5 m, grootste diepte 40 m); het zoute tot brakke Grevelingenbekken (afgesloten in 1971; oppervlakte 115 km2, gemiddelde diepte 5 m, grootste diepte 45 m). In deze wateren en ook in nog andere buiten en binnenwateren van het Deltagebied zal het verloop van talrijke fysische, chemische, biologische en bacteriologische kwaliteits indicatoren worden onderzocht. Daartoe is in overleg tussen de samenwerkende diensten en instituten een gecoördineerd programma opgesteld voor het nemen van water- en slibmonsters en het onderzoeken ervan in de verschillende ter beschikking staande labo ratoria. Zowel bij de bemonstering als bij de analyse zal, evenals bij de waarnemingen in de natuur, waar mogelijk gebruik worden ge maakt van automatische apparatuur. Onder zocht wordt of ook de verwerking van de analyse- en waarnemingsresultaten kan wor den geautomatiseerd en of er op den duur een automatisch bewakingssysteem van de kwaliteitsindicatoren kan worden ontworpen dat belangrijke afwijkingen van de als ge middeld aangenomen waarden meldt. Bestudering van de verzamelde gegevens omtrent het verloop van de waterkwaliteit in bekkens met verschillende milieus moet op den duur de kennis opleveren die het mogelijk maakt gewenste verbeteringen of verfijningen in te voeren in het systeem van waterbe heersing in het Deltagebied. Behalve dit systematische onderzoek op lange termijn worden er ook meer gerichte onder zoekingen van korte duur verricht, zoals naar de eutrofiëring in langzaam stromende of stilstaande wateren. Men neemt aan dat de periodieke algenbloei in zulke wateren voor een belangrijk deel te wijten is aan het fosfaatgehalte van het water. In het Brielse Meer zal nu op praktijkschaal worden onder zocht welke kwaliteitsverbetering in dit op zicht kan worden verkregen door het in te laten water, dat grotendeels geleverd wordt door de Rijn en de Maas, te defosfateren. Men wil dat bereiken door aan het in te laten water een - eventueel wisselende - hoeveelheid ijzersulfaat toe te voegen, met als maximale toevoeging 6 mg Fe/liter. Het ijzerfosfaat dat zich dan vormt, slaat neer, waardoor het water fosfaat verliest. Ook aan de koelwaterlozing zal aandacht wor den besteed. Er is op het ogenblik een breed onderzoek gaande naar de mogelijke ves tigingsplaatsen voor elektriciteitscentrales langs de Deltawateren; daarbij spelen uiter aard meer factoren een rol dan alleen de be- 446

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 8