2,50 m boven de bodem. Tegelijkertijd werden
de waterstanden geregistreerd in een aantal
punten aan de rand van het meer. Windrich
ting en -snelheid werden gemeten op de
meetpaal B.G. II, die ongeveer 7 km uit de
kust voor de mond van het Brouwershaven-
sche Gat staat.
Figuur 3 brengt een deel van de resultaten
in beeld. Nabij de Brouwersdam ligt de
waterspiegel 8 cm beneden het gemiddelde;
bij de Grevelingendam werd 5 cm opwaaiing
geregistreerd. De lijn waarlangs de water
spiegel de gemiddelde waterstand sneed, liep
tussen Brouwershaven en Bommenede. In
punt A (fig. 2) blijken bij een zuidenwind zowel
de oppervlakte- als de dieptedriftstroom
tegen de wind in te lopen. De stroom
nabij de bodem in punt B is gericht naar het
west-zuidwesten. Toen de in kracht gelijk
blijvende wind van 180° draaide naar 325°,
over 145° dus, veranderden de stromingen in
de punten A en B met een ongeveer gelijk
aantal graden van richting. Uit de registraties
van wind en stroom is ook nog de relatie
afgeleid tussen de in punt B.G. II gemeten
windsnelheid en de in punt A geregistreerde
driftstroomsnelheid. De stroom had daar een
snelheid gelijk aan 1,5% van de wind
snelheid.
Het opmerkelijke feit dat de stroom in punt A
zowel aan de oppervlakte als bij de bodem
op een gegeven moment tegen de wind inliep,
kan waarschijnlijk worden verklaard aan de
hand van het onregelmatige bodemprofiel
van het Grevelingenmeer. De door platen
van elkaar gescheiden geulen zijn ongelijk
van breedte en diepte. Het door de wind
veroorzaakte verhang is evenredig met de
tweede macht van de windsnelheid en om-
Fig. 2 Snelheid van wind en
water in een aantal meetpunten
op 21 en 22 november 1971
Fig. 3. Op- en afwaaiing,
geregistreerd in een aantal
peilschalen rondom het
Grevelingenmeer; 22 november
1971
gekeerd evenredig met de waterdiepte. In
ondiepe delen van het meer zal derhalve een
groter verhang optreden dan in de diepe
geulen. Hierdoor ontstaan waterstandsver
schillen in een lijn loodrecht op de wind
richting, met als gevolg rondstromingen in
het horizontale vlak. In de minder diepe delen
zal de stroomrichting dan dezelfde zijn als de
windrichting, maar in diepe geulen is het
mogelijk dat onder invloed van wind en
verhang juist een tegenstelling ontstaat
tussen de richting van stroom en wind.
Het belangrijkste resultaat van de proef is in
dit verband wel de vaststelling dat de door
de wind opgewekte snelheden in het meer
ook in de diepe geulen zo groot kunnen
worden dat het water er behoorlijk wordt
gemengd, hetgeen de waterkwaliteit in het
algemeen gunstig zal beïnvloeden.
478