en voor het zoute water dat door de Volke-
aksluizen binnendringt. Schommelen nu de
pperwaterafvoeren sterk rond hun gemid-
elde waarden - hetgeen tot maart het geval
as - dan oefenen deze geulen door hun
ufferwerking een dempende invloed uit op
et verloop van het zoutgehalte in het Haring-
lietbekken. Gedurende de eerste vier maan-
en na de inwerkingstelling van de Haring-
lietsluizen op 2 november 1970, bleef het
outgehalte op het Haringvliet op een enkele
i itzondering na dan ook beneden 300 mg Cl/I.
iguur 5 laat echter zien dat gedurende de
i taanden maart, april en mei niet meer aan
eze voorwaarde werd voldaan. De Boven-
jnafvoeren varieerden maar weinig rond een
i laandgemiddelde van slechts 1500 m3/sec.,
aardoor de effectieve zoutbelasting van het
aringvliet zich stabiliseerde op 50 a 60 kg
Cl/sec. Hierdoor steeg het zoutgehalte van
het Haringvliet tot een weekgemiddelde van
rond 400 mg Cl/I. Uiteraard heeft hierbij ook
het hoge zoutgehalte van de Bovenrijn een
grote rol gespeeld. Bij lage afvoeren is het
'eigen' zoutgehalte van deze rivier reeds
300 mg Cl/I. Het opgetreden verloop van het
zoutgehalte op het Haringvliet toont de over
wegende betekenis van de opperwaterafvoer
nog eens duidelijk aan.
De gevolgen van de achterwaartse verzilting
vanuit het Haringvliet doen zich gevoelen bij
de inlaatpunten van de Zuiderdiepboezem,
via de Bernisse bij die van de Brielse-Maas-
boezem, en voorts bij die van het waterbedrijf
op de Berenplaat. Een overzicht van de week-
gemiddelden in dezelfde periode van het zout
gehalte van het opperwatermengsel van Waal
en Maas maakt de effectieve zoutbelasting
6
BEREKENDE AFSTAND VAN DE GEMIDDELD OVER HET GET'J
ZOUTPENETRATIE UIT ZEE NA
INWERKINGTREDEN VAN DE
SPUISLUIS HARINGVLIET B'J T'JDENS DE H W -STROOMKENTERING
NORMALE GETUOMSTANDIGHEDEN
AFVOER BOVENR'JN 1500 m3 /sec
VOOR AFSLUITING VOLKERAK "1
28 APRIL 1969
NA AFSLUITING VOLKERAK J
NA INWERKINGTREDEN
SPUISLUIS HARINGVLIET
2 NOVEMBER 1970
L.W-STROOM-^
KENTERING S
353