talud stroomt wordt de overschrijding van taludhellingen van 1 2 1 4 kritiek geacht en worden maatregelen overwogen. Taluds die al jarenlang steiler staan dan 1 2 worden niet kritiek geacht zolang ze niet steiler worden. Zou men overgaan tot bestortings- maatregelen, dan dient er bovendien rekening gehouden te worden met het feit dat langs de randen van de bestortingsvelden erosie kan optreden. Men dient de nieuwe bescherming dan ook zoveel mogelijk aan bestaande oeverbestortingen te doen aansluiten en de geul tot voldoende diepte te beschermen. Bij de bewaking van de taluds der ontgron- dingskuilen moet om praktische redenen van het meten van wateroverspanningen afgezien worden. De ervaring in het Veerse Gat en bij de afsluiting van de Grevelingen heeft geleerd dat lokaal stabiliteitsverlies zich uit in een terugschrijdende erosie. De snelheid daarvan is afhankelijk van het gedrag van het mate riaal van de bodembescherming. Het aan brengen van extra zinkstukken met bestorting moet hier overwogen worden zodra de helling 1 2 a 1 4 overschreden wordt of zodra terugschrijdende erosie wordt waargenomen. Ook bij het plaatsen van de caissons moet tegen lokaal stabiliteitsverlies worden ge waakt. De stabiliteit van caissons kan het meest in gevaar gebracht worden tijdens het zich met water vullen van de caisson vanaf het moment dat hij de bodem raakt. De snel toenemende belasting die hierbij op treedt, kan hoge wateroverspanningen ver oorzaken indien de bodem slecht doorlatend is. De hoge wateroverspanningen kunnen de korrelspanningen in het korrelskelet van de funderingsgrondslag en dus de stijfheid van de fundering zodanig verminderen dat gevaar ontstaat voor stabiliteitsverlies van de caisson drempel, hetgeen in een verzakking van de caisson tot uiting kan komen. Een der cais sons is daarom in het bouwdok te Zonnemaire bij wijze van proef vooraf afgezonken op een bodem welke ongeveer dezelfde eigenschap pen heeft als die in het sluitgat. Daarbij bleken de wateroverspanningen binnen toe laatbare grenzen te blijven. In een later Bericht zal op de uitkomsten en het verloop van deze proeven nog nader worden in gegaan. In het sluitgat zelf zijn waterspan- ningsmeters geplaatst met het doel de in vloed van het verschil in grondeigenschap pen tussen het bouwdok en het sluitgat vast te stellen. Bovendien zou men waterspan ningen willen meten wanneer een reeds ge plaatste en gesloten caisson een storm te verduren krijgt, waarbij ook snelle belasting variaties door golfaanval optreden. De stabiliteit van de blokkendam kan in ge vaar gebracht worden doordat de verhang- krachten van het water in de blokkendam te groot worden of doordat de beweging in de bodem onder of in de dam zelf zo groot wordt, dat ze niet meer door wrijvingseigen schappen opgenomen kunnen worden. Bij het grondmechanisch onderzoek naar de stabili teit van de dichtingsconstructie van de dam is onder meer gebruik gemaakt van een elektrisch analogiemodel om de verhang- krachten in de dichtingsfase te bepalen. De wrijvingseigenschappen van de blokken- stapeling zijn ook daarom interessant omdat ze analogie vertonen met de wrijvingseigen schappen van een zeer kleine stapeling van zandkorrels, een moeilijk te onderzoeken zaak, waar men nu in zeker opzicht een ver groot model van heeft. Het inzicht in de stabiliteit van de constructie als geheel is beoordeeld aan de hand van modelproeven in het Waterloopkundig Laboratorium. De proeven wezen uit dat pas rekening gehouder dient te worden met stabiliteitsverlies bij ver vallen van meer dan drie meter. De meest actuele vraag tijdens de sluiting vai het Brouwershavense Gat blijft natuurlijk in hoeverre de zoeven genoemde inzichten met betrekking tot het optreden van zettings vloeiingen juist zijn. Geldt het 1 15-criterium dat gebaseerd is op oevervallen in de Ooster schelde, ook voor de Schouwense oever of kan men het daar scherper stellen? Moet mei achter de bodembescherming werkelijk reke ning houden met een omvangrijke zettings vloeiing, of wordt dit gevaar geëlimineerd doordat terugschrijdende erosie de aanzet- helling van de ontgrondingskuilen voldoende flauw maakt? Zal een eventueel optredende zettingsvioeiing inderdaad in een gebied met een kritiek poriëngehalte liggen? Kan met de ingestelde taludbewaking een eventuele plaa - selijke afschuiving van te voren voorspeld en voorkomen worden? Kunnen de antwoorden op deze vragen het risico van een zettings vloeiing in de slotfase van een geleidelijke sluiting klein maken? Of moet men wel met zettingsvloeiingen rekening houden en de sluiting zo inrichten dat het meeste zettings- vloeiingsgevaar optreedt vóór de slotfase va i de eigenlijke sluiting, ais herstel nog mogelijk is? Vragen die met het oog op de voor de Oosterschelde te kiezen sluitingsmethoden van bijzonder belang zijn. 316

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 46