c eze methode echter nog niet geschikt,
het derde inzicht is in deze Berichten nog niet
b schreven. Dit inzicht koppelt het zettings-
v oeiingsgevaar direct aan het gevaar voor
h optreden van een plaatselijk stabiIiteits-
v rlies, en gaat ervan uit dat een zettings-
v .leiing in vele gevallen zal optreden wanneer
z wordt ingeleid door een plaatselijk in het
t, ud optredend stabiliteitsverlies. Naast
e erder genoemd hellingscriterium van 1 :15
k n dan tevens in beschouwing genomen
worden een hellingscriterium voor plaatselijk
s ibiliteitsverlies van 1 5 of minder. Dit
k atste hellingscriterium voor een begin van
b weging kan veel beter op berekeningen
g baseerd worden dan het criterium voor de
h Hing na het optreden van een zettings-
V isiing. Bij de afsluiting van het Brouwers-
h vense Gat is er naar gestreefd om de
o [grondingen nabij de Schouwense oever zo
k in mogelijk te houden door de hydraulische
a nval op de oever zoveel mogelijk te
b perken. De lengte van de bodembescher-
rr ng is eveneens op hydraulische en
o 'grondingsoverwegingen vastgesteld. De
v ag is nu in hoeverre deze constructie veilig
is tegen het optreden van zettingsvloeiingen,
U' gaande van de genoemde inzichten, en, zo
n t, of tijdens de sluiting maatregelen
g' nomen kunnen worden.
P-st men het 1 15-hellingscriterium toe op
d Schouwense oever, dan blijkt er in de
o geving van het sluitgat niet overal aan
vi daan te worden. Past men het toe op de
a iuitdammen, aannemende dat de helling
g nomen wordt vanuit de teen van de sluit-
k; Je, dan blijkt het bodemprofiel na het
o reden van de maximaal verwachte ont-
g rnding ook in het zuidelijk sluitgat niet
O' eral aan het criterium 1 15 te voldoen;
alben in het noordelijk sluitgat is dat wel het
geval. Op vele plaatsen is het poriënvolume
b( jendien groter dan het kritieke poriën
volume, zowel langs de Schouwense oever als
la gs de randen der bodembeschermingen.
Vc or gebieden waar volgens beide criteria
0[ voldoende grondmechanische veiligheid
heerst, kan gesteld worden dat de veiligheid
te en het optreden van zettingsvloeiingen bij
p atselijk stabiliteitsverlies te klein is. Door-
d. echter een blokkendam wordt opgebouwd,
k; j bij eventueel stabiliteitsverlies extra
st rting van blokken op dat punt plaatsvinden.
H erdoor kon wat meer risico genomen
w -den.
H verschijnsel van lokaal of inleidend
st biliteitsverlies biedt meer mogelijkheden
vc rr een kwantitatieve benadering dan de
ze tingsvloeiingsproblematiek, en daarmee
meer mogelijkheden voor het toepassen van
grondmechanische verbeteringen.
De twee belangrijkste factoren die de lokale
stabiliteit bepalen, zijn de wrijvingseigen
schappen van het korrelskelet van de grond en
de waterspanningen in de grond.
De wrijvingseigenschappen van het korrel
skelet van klei, van losgepakt en van dicht-
gepakt zand lopen weinig uiteen. Zolang zand
met een slechte dichtheid niet in beweging is,
worden de wrijvingseigenschappen ervan
weinig minder geacht dan die van zand met
goede dichtheid. Taluds van losgepakt zand
kunnen onder een helling van 1 :2 blijven
staan zolang geen wateroverspanning of
een ongunstige krachtenverdeling nabij het
talud ontstaat. Veel minder steil kunnen taluds
blijven staan wanneer er wateroverspanningen
in het talud aanwezig zijn of wanneer de
wrijvingseigenschappen bij voorbeeld ten
gevolge van het uittreden van grondwater
verslechteren, zoals vaak gebeurt bij afschui
vingen in losgepakt zand. Is de stabiliteit ten
gevolge van een der genoemde ongunstige
factoren in gevaar, dan komen twee maat
regelen ter verbetering in aanmerking: ver
mindering der wateroverspanningen en/of
verbetering der wrijvingseigenschappen.
Dergelijke maatregelen kunnen echter bij het
Brouwershavense Gat niet worden toegepast.
Slechts kan door het aanbrengen van een
bovenbelasting van steen of zinkstukken
worden getracht te beletten dat de grond in
beweging komt.
Om het optreden van plaatselijk stabiliteits
verlies in de aangegeven gebieden te voor
komen en daarmee een eventuele voortzetting
ervan in een zettingsvloeiing, is tijdens de
sluiting een taludbewaking ingesteld. Daartoe
wordt langs de randen van de bodem
beschermingen en langs de Schouwense
oever intensiever dan normaal gepeild. Hel
lingen die steiler zijn dan 1 15 worden op de
peilkaarten ingekleurd, en speciaal in de
gebieden waar ook de dichtheden kritiek zijn,
extra bewaakt. Zodra een helling steiler komt
te staan dan 1 4 wordt aan de hand van de
plaatselijke omstandigheden een nog stabiele
evenwichtshelling vastgesteld. Wordt deze
overschreden, dan wordt, afhankelijk van de
dan nog aanwezige mogelijkheid tot grond-
berging, van de ontwikkeling van het talud
gedurende de sluiting en van de stand van
het werk, besloten of en waar een bestorting
aangebracht dient te worden. De bewaking
van de Schouwense oever omvat behalve de
regelmatige peiling der taluds, het meten van
de waterspanningen in het talud. Afhankelijk
van de wijze waarop het grondwater uit het
315