gehalten in de Oosterschelde. In de winter 1 >65/66 daalde het zoutgehalte tot een mini- r ale waarde van 9 g Cl'/I tegen de tot dan t e normale waarde van 16 g Cl'/I. De kreef- t nparken en de kweekplaatsen van oesters en mosselen ondervonden van deze scherpe taling onmiddellijk nadeel; de kwekers pro- I eerden de nadelige invloed te verhelpen oor zakken zout aan de bewaarbassins toe voegen. Vanwege hun gemeenschappelijke elangstelling voor het verschijnsel werd oor het Delta Instituut en de Deltadienst ge- amenlijk een breed meetprogramma opgezet, at op 10 januari 1966 werd uitgevoerd door en groot aantal waarnemers in dienst van et Instituut, die vanaf de waterkant obser- aties uitvoerden, en een aantal meetvaar- iigen van de Deltadienst. Zo werd een om- attende indruk van het verschijnsel ver kregen. Als gevolg van de buitengewoon hoge rivierafvoeren, die in Oost-Nederland en in Duitsland op vele plaatsen tot overstromingen hadden geleid, kwam water met een uitzon derlijk laag zoutgehalte door het Keeten de Oosterschelde binnen. Over grote gebieden trad tot aan de bodem menging op tussen dit vele opperwater en de met de vloed binnen trekkende zoutwatermassa's van de zee. De oostelijke kom van de Oosterschelde werd door de verlaging van het zoutgehalte in mindere mate getroffen dan de rest van die zeearm, maar wel over een langere periode. Pas in juni werd te Yerseke weer 15 g Cl'/I gemeten, en in oktober pas 16 g Cl'/I. De in het voorjaar gebruikelijke bloei van fyto- plankton bleef in 1966 geheel achterwege, omdat het zoutgehalte toen nog niet hoger was dan 12 g Cl'/I. Pas in mei en juni kwam C derwateropnname van r 'sselen en hun doods- v anden, zeesterren het fytoplankton weer op normaal peil. Het onderzoek naar deze grote milieuverande ringen illustreert hoe vruchtbaar en van hoe veel belang voor de deelnemende partijen de samenwerking kan zijn tussen het Instituut en de Rijkswaterstaatsdiensten. Soortgelijke samenwerking als met de Deltadienst kwam naderhand ook tot stand met het Bouwbureau Schelde-Rijnverbinding. Als gevolg van het contact begon men op het chemisch labora torium van het Delta Instituut analyses te verrichten van in tijwater gesuspendeerd slib. Andere contacten groeiden nog met het Arrondissement Rotterdamse Waterweg. Staf leden van het Instituut werden uitgenodigd om zitting te nemen in een commissie ter bestudering van de problemen die rezen bij de uitgraving van het Brielse Gat en in ver band met de slibberging in dat gebied. Inzake 295

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 25