2 HA. deze cijfers bij N.A.P. respectievelijk 3300 m2 en 2500 m2. Ook voor de bepaling van de ebstroom door de spuisluizen, die gedurende de afsluiting in de ebperiode zouden wor den opengezet om de stroom door het sluitgat te ontlasten, werden stroommetingen uit gevoerd. Het bleek dat de ofvoercoëfficiënt voor deze sluizen door het ongunstige verloop van de stroom van het Nieuwe Robbengat naar de sluizen in nadelige zin werd be- invloed: meer dan 0,7 zou hij niet bedragen. De reductie die de openstaande sluizen konden bewerkstelligen op de snelheden in het sluitgat, bedroeg bij een waterstand op N.A.P. ongeveer 14% als er 17 caissons waren geplaatst, en 19% na de plaatsing van 23 caissons. De getijberekeningen voor het nog geheel open sluitgat en voor de toestand na plaatsing van respectievelijk 17 en 23 caissons bij springtij, gemiddeld tij en doodtij, gaven door interpolatie een algemeen inzicht in het verloop van de snelheden in alle tussenliggende fasen, en ook onder de omstandigheden op de laatste dag van de slui ting, wanneer de caissons 24 en 25 afgezonken zouden worden. Voor tussenliggende ge vallen zijn nog enkele berekeningen uitgevoerd om de interpolatie nader te verifiëren. Uitgaande van deze gegevens zijn in het Waterloopkundig Laboratorium ook model- proeven verricht voor de te verwachten stroomkrachten op de caissons tijdens het op varen, indraaien en afzinken, zowel wanneer de plaatsing op de hoogwaterkentering als wanneer ze op de laagwaterkentering plaats zou vinden. In fig. 4 is het verloop van de berekende maximale ebsnelheden bij een hoogspringtij, gemiddeld getij en doodtij in het midden van het sluitgat weergegeven in zijn afhanke lijkheid van het aantal geplaatste caissons. Hierbij is aangenomen dat de spuisluizen zouden zijn geopend. Een analoge grafiek voor de vloedsnelheden is niet gegeven, om dat ze minder interessant is vanwege de kleine waarden. Een tweede groep van voorbereidende werkzaamheden vormden de voorspellingen van het getij aan de buitenzijde van het sluitgat. Voor deze voorspelling kon geen gebruik worden gemaakt van de door Rijkswaterstaat gepubliceerde getijtafels, omdat de stations waarvoor deze tafels gelden te ver afgelegen waren en de gegevens van de getijtafels ook niet toereikend waren om de vorm van de getijkrommen te bepalen. Daarom werd de volgende werkwijze gevolgd. Uit het geregistreerde verloop van het verticale getij op een bepaald waarnemings station gedurende een periode van bij voorkeur een heel jaar, worden harmonische getij componenten afgeleid. Vervolgens wordt iedere component, bepaald door amplitude en 550

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1969 | | pagina 40