De Deltar-zaal aan de Boorlaan te Den Haag
Waal en Maas, doch zonder het Oosterscheldegebied en het Grevelingenbekken. De
zeewaartse begrenzingen van het gebied liggen ter plaatse van de registrerende peil
schaalstations Stavenisse in de Keeten, Hellevoetsluis in het Haringvliet, en Hoek van
Holland in de Nieuwe Waterweg. De verticale getijden te Stavenisse, Hellevoetsluis en
Hoek van Holland, verder aan te duiden als de getijrandvoorwaarden, samen met de
bovenafvoeren van Lek, Waal en Maas, en de rivierfiguratie van het betrokken gebied,
met inbegrip van de daarmee samenhangende weerstandscoëfficiënt, zijn voldoende
gegevens voor de nabootsing van de getijbeweging in het Deltagebied. In het hier be
sproken geval moesten aan deze gegevens nog de verlies- en afvoercoëfficiënten van
het sluitgat in het Volkerak en van de te plaatsen caissons worden toegevoegd.
Om de rivierfiguratie te kunnen invoeren in de Deltar, werd het beschouwde Delta
gebied met inbegrip van de genoemde bovenrivieren opgedeeld in een groot aantal
vakken van een beperkt aantal kilometers. De gemiddelde diepte, die met behulp van
peilkaarten was bepaald, en de stroomvoerende en bergende breedte van elk vak werd
in een sectie van de Deltar als functie van de waterhoogte voorgesteld. Op de juiste
geografische wijze met elkaar verbonden stellen de 120 secties van de Deltar ertoe in
staat, de gevraagde getijbeweging elektrisch na te bootsen, mits de getijrandvoorwaar
den en de bovenafvoeren gegeven zijn. In iedere sectie kunnen energiehoogten, water
standen, stromen en snelheden en wel de gemiddelde snelheden in het stroomvoeren
de dwarsprofiel gemeten worden. Een getij in de Deltar duurt ongeveer 7\ minuut.
Teneinde de waterbeweging in het sluitgat en door de caissons met de Deltar te kunnen
voorstellen werden een paar bijzondere secties bijgebouwd. In de bijzondere secties moe
ten de verlies- en afvoercoëfficiënten van het sluitgat en de doorlaatcaissons, nadat ze uit
hydraulisch modelonderzoek zijn verkregen, worden ingesteld. Voor de caissons konden
vaste gemiddelde waarden worden ingevoerd, terwijl de waarden van de beide coëffi
ciënten voor het sluitgat telkens na plaatsing van een caisson opnieuw moesten worden
ingesteld. De mogelijkheid bleef overigens bestaan ze zo nodig gedurende de operatie
zelve nog aan de hand van snelheidsmetingen op de drempel van het sluitgat te corri
geren. Een moeilijkheid daarbij was echter dat gedurende de operatie slechts in één
punt op de drempel continue snelheidsmetingen konden worden verricht, en wel in het
469