can in het platengebied. De kwelder, die plaatselijk tot N.A.P. 1,8 m reikt, daalt in zeewaartse richting af onder een helling van 50 cm per 100 m tot ongeveer N.A.P. 1 m. Ce diepere geulen in de Lauwerszee zullen een zoetwatermeer vormen; het milieu van cit gebied zal na de afsluiting dan ook nog al plotseling veranderen. Door het weg vallen van de eb- en vloedbeweging zal bovendien een tamelijk grote oppervlakte zand en slikplaten droog vallen. Er zal naar een waterpeil worden gestreefd van 's zomers I.A.P. 0,83 m, en in de winter N.A.P. 0,93 m, maar onder bepaalde omstandigheden zullen er toch schommelingen in het niveau van het boezemmeer optreden. Ten behoeve \an de regeling van de waterbeheersing van het Friese en Groninger achterland wordt er namelijk gedurende de periode van laagwater op de Waddenzee gespuid, terwijl de uizen bij hoogwater gesloten blijven. Hierdoor wordt de Louwerszeeboezem beurtelings 1 ijgevuld en afgelaten, hetgeen een wisselende waterstand tengevolge heeft. Onder invloed van deze dagelijkse schommelingen, die naar verwachting 's zomers ge middeld 10 cm, 's winters gemiddeld 50 cm zullen bedragen, zullen bepaalde opper- lakten van de gronden in het Lauwerszeegebied afwisselend met water bedekt zijn en roog liggen. Bij het streefpeil zullen ongeveer 2 000 ha water en ruim 7 000 ha droog- allende gronden in het Lauwerszeegebied liggen. )e eerste plannen voor de inrichting van de Lauwerszee, die tussen 1950 en 1955 werden pgesteld, waren duidelijk een produkt van de periode waarin alle landaanwinning in lederland nog stond in het teken van de uitbreiding der agrarische gronden. Het waren erkavelingsplannen, waarin werd getracht de sloten zodanig in het over het algemeen rij sterk hellende terrein te leggen, dat vooral een aanvaardbare grondwaterstand zou unnen worden bereikt. Een extra probleem vormden de zandgronden, die steeds van oldoende zoet water zouden moeten worden voorzien om voor veeteeltbedrijven te i unnen worden bestemd. Een uitgebreid aanvoersysteem voor zoet water met vele stuw- i es en duikers werd ontworpen, waarbij het infiltratiesysteem in de Noordoostpolder als oorbeeld diende. e toenmalige afzetmoeilijkheden in de zuivel maakten het echter twijfelachtig of de I oge investeringen voor zoetwatervoorziening van graslanden in de Lauwerszee vol- oende rendement af zouden werpen. Ook de bestedingsbeperking in 1957 maakte het oodzakelijk na te gaan of niet een plan kon worden ontworpen dat veel kleinere in- esteringen eiste. Er ontstond toen een plan dat inhield dat het ingedijkte Lauwerszee- ebied vrijwel geheel zonder polderkaden aan de natuur zou worden overgelaten, met itzondering van een aantal hogere gronden van goede landbouwkundige kwaliteit, die onder hoge kosten in cultuurtoestand zouden kunnen worden gebracht, e regering publiceerde in 1960 twee plannen, een mét en een zónder inpolderingen, olgens het eerste plan zou een aantal polders in de Lauwerszee worden aangelegd aarin de zandgronden grotendeels voor bos zouden worden bestemd en de betere ronden voor landbouw. Een duidelijke voorkeur voor een van beide plannen werd echter niet uitgesproken. jdens de uitvoering van de werken aan de afsluitdijk na 1961 hebben verschillende be- I inghebbende groepen hun plannen ontvouwd voor de bestemming van de Lauwerszee. I'e natuurbescherming zag grote mogelijkheden in het plan zonder polderkaden. Hier nmers zou men voor het eerst de kans krijgen op grote schaal een nieuw natuurgebied te scheppen, in plaats van te conserveren. De provincies Friesland en Groningen brachten iet klem de recreatieve mogelijkheden van het Lauwerszeegebied naar voren en publi- c eerden een plan waarin polders van kleinere omvang waren voorzien. In vele opzichten 95

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 41