ruggekaatste golf met een aankomende kan een waterzuil opleveren, waarvan de wind 3er een hoeveelheid stuifwater landinwaarts blaast. N anneer de golven een relatief steil hellend talud ontmoeten, worden ze sterk ver- <rmd. Enkele breken en andere storten hun water, ogenschijnlijk zonder gebroken te n, tegen het talud op. Een gedeelte van de energie wordt direct teruggekaatst in de rm van golven, die bij ontmoeting met andere golven weer een waterzuil kunnen lOrtbrengen. Van de aankomende golven loopt een gedeelte in de vorm van tongen t gen het talud op, en gedeeltelijk eroverheen, afhankelijk van de hoogteligging van kruin. Het deel dat terugstroomt kan een sterk remmende werking uitoefenen op de >lf die op dat moment aankomt. olven die een betrekkelijk flauw hellend talud ontmoeten worden door de langzaam nemende waterdiepte vervormd op een wijze die eerder is beschreven. Op een diepte n 2 a 3 maal H 1/3 begint het breken; bij kleinere diepten gaan de golven met geringere ogten breken, totdat tenslotte de allerkleinste golven, ook weer door breking, hun :iter voorwaarts stuwen in het gebied van de waterlijn. Langs dit flauw hellend talud edt aldus een geleidelijke en algehele afbraak van de golfenergie op. De zeewerin- n in het Deltagebied kunnen naar vorm veelal als een combinatie van de bovenge- hetste typen worden beschouwd. Daarop zijn twee uitzonderingen: een strandkust eft geheel en al de uitwerking van een flauw hellend talud, en dijken met meteen er- or een tamelijk diepe onderwaterkust wanneer bijvoorbeeld een geul voor de dijk igs loopt - tonen alle golfbrekende eigenschappen van een relatief steil talud. Bij Ifbeweging tijdens de normale getij-waterstanden lijkt het proces van golfaanval en Ifafbraak bij de overige constructies vrijwel steeds het meest op de breking van golven een flauw talud. Naarmate de waterstanden hoger worden verschuift het beeld bij ken naar dat van breking op een steil talud; een strandmuur vertoont dan een beeld t gedeeltelijk aan de breking op een verticale wand, en gedeeltelijk aan die op een uw talud doet denken. a afsluiting van de zeegaten blijven de waterstanden in het zuidelijk Deltagebied op n vast gemiddeld peil dat ook tijdens zware stormen niet verandert. Slechts kan er ;n zekere verhoging van de waterstand aan de benedenwindse zijde optreden doordat wind de watermassa in het bekken opstuwt, zoals men het bijvoorbeeld ook ziet op ?t IJsselmeer. De golfaanval op de waterkeringen in het zuidelijke bekken wordt na 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 37