de zeegaten volgens het Deltaplan nu invloed hebben op de in dit gebied voorkomende gc beweging, en kan er een vermindering van de aanval op de waterkeringen van w den verwacht? De wind die over het wateroppervlak blaast, is er de oorzaak van dat op de Noordzee en ook op de betrekkelijk grote wateroppervlakken van de zeegaten golven ontstaan w< rvan de richting ongeveer samenvalt met die van de wind. Door de in hoofdzaak Z. .-N.O. gerichte ligging van onze zeekustlijn blijven de richtingen waaruit de Noord- ze golven de kust naderen, eveneens beperkt tot een sector tussen Z.W. en N.O. Dichter bi de kust, waar de waterdiepte sterk is afgenomen, is de richtingsvariatie nog veel kl ner. Dit komt doordat de voortplantingsrichting van golven die met hun kammen sc ;ef de kust naderen ingevolge het zogenaamde refractie-effect zo verandert, dat ze er "neer loodrecht op aanlopen. Naast het refractie-effect heeft de verminderde water de pte nog een andere uitwerking op de vanuit zee komende golfbeweging. Beschouwen w een groep van elkaar opvolgende golven die vanuit het diepe gedeelte der Noord- z; de kust naderen, dan blijken zij onderling grote verschillen te vertonen in vorm en h gte. Wanneer de waterdiepte kleiner wordt, neemt de afstand tussen de opeenvol- g de golfkammen af; tegelijk worden de golven hoger en hun voorflanken steiler. I indelijk wordt het profiel van enkele golven onstabiel, zodat ze ineenstorten of, zo- c men zegt, breken of branden. Eerst breken alleen de hoogste golven, maar naarmate waterdiepte blijft afnemen, breken er steeds meer. De diepte waar de Noordzee- c /en beginnen te breken varieert van 3 tot 7 m, afhankelijk van de grootte der golven; i et algemeen bij een diepte van 2 tot 3 maal de significante golfhoogte H 1/3, dat is c gemiddelde hoogte van het hoogste derde deel der golven van een groep. Als het er na aanvankelijke vermindering van de diepte en een begin van breking toch weer oer wordt wanneer de golven bijvoorbeeld over een onder water gelegen zandbank gelopen dan kan het voorkomen dat alleen de grootste golven uit een groep zijn roken, terwijl de overige golven deze hindernis min of meer ongestoord konden pas- n. De significante golfhoogte van een groep golven is na het passeren van een gelijke zandbank natuurlijk kleiner geworden. De grootte van de golven die op f constructies komen aanrollen, is derhalve sterk afhankelijk van de diepteligging van abije onderwaterkust. De mate waarin Noordzeegolven de zeegaten kunnen binnen- gen, wordt in hoofdzaak bepaald door de bodemligging ter plaatse, r de kust en in de zeegaten van Z.W.-Nederland ligt de zogenaamde onderwater- a. Dit is een uitgestrekt gebied van ondiepten, bestaande uit zandbanken die door pe getijgeulen worden doorsneden. Het gebied reikt tot een afstand van 5 a 7 km uit zeekust. De eerste figuur geeft er een beeld van. Uit luchtfoto's en metingen van de ven in dit gebied is duidelijk gebleken dat de onderwaterdelta een belangrijke bar- re vormt voor de vanuit de diepe Noordzee aanrollende golven. Een groot deel van golfenergie gaat hier verloren door de sterke vervormingen en het daarmee samen- gende proces van breking, zodat de hoeveelheid golfenergie die de kust bereikt en de gaten binnendringt, al sterk is verminderd. Het grootste deel van de nog aanwezige ■gie dringt binnen via de diepe getijgeulen; door de beperkte breedte en het veelal htige tracé van die geulen gaat op de aangrenzende ondiepten weer golfenergie oren. In het Deltagebied is geen enkel kustgedeelte aan te wijzen dat de golfreduce- de werking van de onderwaterdelta niet in meer of mindere mate ondervindt. Alleen koppen van de havendammen van Hoek van Holland zijn hiervan uitgezonderd; ze ken daarvoor te ver in zee. e zwaarte van de golfaanval op een kustconstructie houdt nauw verband met de af- etingen der golven en met de snelheid waarmee ze op de constructie komen aan- 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 33