aan de zeezijde op tenminste drie plaatsen golven worden geregistreerd en aan de
rivierzijde slechts op één plaats; op zeeschuif 8 worden achttien naar de zeezijde ge
richte drukdozen geplaatst en op rivierschuif 8 slechts zes naar de rivierzijde gerichte
drukdozen. Bovendien wordt op de zeezijde van pijler 8 een pijlerdrukdoos geplaatst,
waarmede men nader kan onderzoeken wat er precies gebeurt bij een golfklap; daar
toe zijn op een drukdoos met een meetoppervlakte van een halve m2, vijf kleine druk
dozen van 13 bij 10 mm aangebracht van hetzelfde type als op de schuiven. Deze pijler
drukdoos zal antwoord moeten geven op vragen als:
Heeft de grootte van het drukoppervlak invloed op de grootte van de gemeten golf-
klappen? Geeft een stijf opgelegde drukdoos - nr. 5 van de figuur op blz. 68 - andere
meetsignalen dan een elastisch opgelegde drukdoos, zoals de nrs. 1 t/m 4? Treden er
ook zeer lokale klappen op; bijvoorbeeld op een bepaald moment wel een klap tegen
nr. 2 en niet tegen de nrs. 1, 3, 4 en 5?
Eén van de belangrijkste voorwaarden voor de bepaling van het dynamische gedrag van
de sluis uit de meetgegevens is de exacte kennis van zijn mechanische eigenschappen.
Om die eigenschappen te leren kennen brengt men de sluis door middel van een in
frequentie en grootte te variëren sinusvormig verlopende kracht in trilling onder gelijk
tijdige meting van de beweging van een groot aantal punten van de sluis. Omdat het
gedrag van de sluis onder invloed van een dergelijke belasting mede wordt bepaald
door de waterstand zijn de metingen uitgevoerd in de afgelopen winter, vlak voor en
tijdens het vollopen van de bouwput.
Er zijn twee soorten belasting op de sluis uitgeoefend en twee soorten metingen ver
richt. Allereerst is zeeschuif 8 in de richting van de koorde met behulp van een pulsator
aangestoten. Deze pulsator is samengesteld uit een plunjer en een dubbelwerkende
cylinder, en met ogen bevestigd aan de schuif en aan een op de sluisvloer bevestigd
juk. Bij verschillende schuifstanden en waterstanden zijn de krachten in de hefwerken
en de bewegingen van zee- en rivierschuif 8 en ligger 7, 8 en 9 gemeten. Vervolgens zijn
tegen nablaligger 8 stootbewegingen uitgevoerd met een excitator. De hier gebruikte
excitator is een samenstel van twee tegen elkaar in draaiende vliegwielen met instel
bare onbalans, dat op de tussenvloer van ligger 8 is geplaatst; verandering van aan-
De meetsectie met de erop geplaatste rekstroken en drukdozen
I A P - 055m
110m
A 20 rr.
ZEEZ'JDE
65