erschiIlende poriëngehaltes - men kan het zand verdichten door trillen - vindt men het
gezochte verband. Dit geldt dan voor één zandmonster, waarvoor dus een ijklijn wordt
gevonden. Onderzoekt men een groot aantal zandmonsters uit een bepaald gebied,
bijvoorbeeld uit het Brouwershavensche Gat ter plaatse van de toekomstige sluitgaten,
dan blijkt dat de ijklijnen van alle zandmonsters maar weinig uiteenlopen. Daarom
worden alle waarnemingen van ijkingen uit een bepaald gebied samengevoegd, en
wordt een gemiddelde ijklijn bepaald. De spreiding in de waarnemingen blijkt gering;
ze bedraagt nooit meer dan 1%. Dit is gunstig, want nu kan men de terreinmeting
waaruit het quotiënt van de specifieke elektrische weerstand van de grond en van die
van water volgt, door middel van de gemiddelde ijklijn direct omzetten in een poriën-
gehalte, zonder dat steeds weer die tijdrovende ijkingen moeten worden uitgevoerd.
Slechts in enkele gevallen, wanneer de uitkomst der terreinmeting hiertoe aanleiding
geeft, zal nog een verificatie plaatsvinden. Voor verschillende gebieden kunnen de
ijklijnen enigszins uiteenlopen.
Vergelijking van het gemeten poriëngehalte in een punt met de kritieke dichtheid voor
het betreffende zandmonster geeft nu uitsluitsel over de mogelijke losse pakking. Is het
poriëngehalte ergens kleiner dan de kritieke dichtheid, dan is het zand vastgepakt, zo
niet, dan is het losgepakt. In dit laatste geval bestaat er kans op zettingsvloeiing. Hoe
groot die kans is, valt overigens moeilijk te zeggen; berekeningen zullen hieromtrent
nader inzicht moeten geven.
Theoretische beschouwingen
In het voorgaande is uiteengezet, welke rol de schuifspanningsveranderingen bij het
verschijnsel zettingsvloeiing spelen. Voordat er echter sprake kan zijn van veranderingen,
dient men de oorspronkelijk reeds in het terrein aanwezige spanningen te kennen. Hier
nu krijgen we met een ernstige moeilijkheid te kampen; er zijn namelijk geen methoden
voorhanden waarmee de terreinspanningstoestand te bepalen is. Men kan hier alleen
maar deskundig gissen. De spanningstoestand in een grondmassief waar bijvoorbeeld
ontgrondingen zijn opgetreden of waarop een caisson is geplaatst, moet berekend
worden. Deze berekeningen kunnen echter slechts uitgevoerd worden voor sterk gesche
matiseerde gevallen. Aangenomen wordt dat de grond elastisch en homogeen is, waar
mee de werkelijkheid slechts in beperkte mate wordt benaderd. De spanningsverande
ringen zullen omgerekend moeten worden in een waterspanning. Hiervoor is het nodig
waarden voor de samendrukbaarheid van het water en het korrelskeiet in het terrein te
kennen. Deze zullen in net algemeen niet bekend zijn, zodat ook hieromtrent slechts
veronderstellingen kunnen worden gedaan. Tenslotte moet ook nog de factor tijd in de
beschouwingen worden betrokken. De wateroverspanningen zullen namelijk een af
stroming van het water tot gevolg hebben, waardoor de door de schuifspanningen
opgeroepen volumeverkleining kan worden gerealiseerd. De waterspanningen zullen af
nemen; het risico voor een zettingsvloeiing wordt kleiner. Het is duidelijk, dat vooral de
snelheid waarmee belastingveranderingen optreden, van zeer groot belang is. Plotselinge
veranderingen, bijvoorbeeld door plaatselijke afschuiving in het talud van een ontgron-
dingskuil, zullen bij losgepakt zand een groot risico met zich brengen. Steile taluds
moeten dan ook bij ontgrondingen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Ondanks het feit, dat vele gissingen moeten worden gedaan en daarmee even zovele
onzekerheden worden geïntroduceerd, wordt toch getracht de verschijnselen die een rol
spelen bij het verschijnsel zettingsvloeiing, en de factoren die hierbij van belang zijn,
door middel van berekeningen vast te stellen.
17