volumeverandering. Volumeveranderingen kunnen, en dikwijls in veel grotere mate, in zand echter ook worden veroorzaakt door een heel andere factor, namelijk wanneer bij ont- of belasting veranderingen in richting en grootte optreden in de schuifspanningen en daardoor in de korrelstapeling van het bodemmateriaal. Dan treedt bij losgepakt zand volumeverkleining op, en bij vastgepakt zand volumevergroting. De schuifspanningen kunnen uitsluitend door het korrelskelet worden opgenomen, en niet door het water in de poriën tussen de korrels, dat echter wel de gevolgen van de volumeverandering onder vindt. Omdat het zeer weinig samendrukbaar is, zal het water zich tegen de wijziging van het poriënvolume verzetten; daardoor ontstaat er een vergroting van de waterdruk. Bij losgepakt zand doet deze wateroverdruk de onderlinge korrelwrijving verminderen; de schuifweerstand van de grond neemt dan af, en het is mogelijk dat hij zich over een bepaald gebied gaat gedragen als een vloeistof. Nu is er zettingsvloeiing opge treden. Bij vastgepakt zand het omgekeerde. Het volume van de bodem neemt toe, en de ondergrond wordt steviger. Hier bestaat dus geen gevaar voor zettingsvloeiing. Natuurlijk is het van het grootste belang om vast te stellen of zand los- dan wel vastgepakt is. Dit hangt af van het poriëngehalte dat het zand in het terrein heeft. Het poriëngehalte waarbij toeneming van de schuifspanning nog juist geen volumeverkleining ten gevolge heeft, en waarbij een losse pakking overgaat in een vaste, wordt de kritieke dichtheid genoemd. Vergelijking van een in het terrein gemeten poriëngehalte met de vastgestelde kritieke dichtheid van dat soort zand leidt tot het antwoord op de vraag of het zand los- dan wel vastgepakt is. Bepaling van de kritieke dichtheid In het laboratorium bestudeert men het gedrag van een zandmonster onder invloed van een verandering van de schuifspanning, om vast te stellen waar de kritieke dichtheid van dat monster ligt. Een zandmonster, dat door middel van een boring is verkregen, wordt ontzout en ge droogd, en daarna in het beproevingsapparaat aangebracht. Hierbij wordt het korrel materiaal gestort in een rubberzak die tijdens het storten gesteund wordt door een ommanteling. Is de zak voldoende gevuld, dan wordt het monster afgesloten met een plastic kop. Vervolgens wordt zoveel lucht uit de poriën tussen het zand gezogen, dat het monster voldoende stijfheid krijgt om los te staan, en de steunende ommanteling kan worden weggehaald. Aangezien het soortelijk gewicht van zand bekend is, kan door weging en volumemeting het poriëngehalte van het droge zand aan het begin van de proef bepaald worden. De alzijdige onderdruk in het droge monster wordt hierbij ge bracht op 0,5 kg/2. De proef bestaat nu hierin, dat op de kop van het monster een verticale, vanaf nul langzaam toenemende belasting wordt uitgeoefend, en gelijktijdig de onderdruk in de poriën verminderd, en wel zodanig dat de som van de spanningen gelijk blijft. Tijdens het gehele belastingverloop wordt de volumeverandering van het monster gemeten door middel van een vloeistof die het monster buiten de zak omhult. Er van uitgaande dat volumewijzigingen bij deze wijze van belasten uitsluitend door verandering in de schuifspanningen worden veroorzaakt, bepaalt men een verband tussen de gemeten volumeverandering en de schuifspanningen. Door deze proef te her halen bij verschillende initiële poriëngehaltes, kan de invloed van dat gehalte worden nagegaan. Men begint met een monster met een groot initieel poriëngehalte, en wordt er een volumeverkleining gevonden - het zand is dan blijkbaar losgepakt - dan wordt het initiële poriëngehalte daarna in stappen verkleind door bij het begin van de proef het monster te trillen of aan te stampen. Men verkleint het poriëngehalte net zo lang totdat 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 13