We raken hier de vraag, die zich bij alle wetenschappelijk onderzoek opdringt en die wij tot slot nog willen behandelen: welke betekenis heeft dit onderzoek nu voor de veld- biologie en, in wijder verband, voor de mens en zijn omgeving? Het is maar al te bekend, dat de mens de laatste eeuw in steeds sterkere mate zijn stempel op de aarde drukt. De sterke bevolkingsgroei en de explosieve ontwikkeling van techniek en communicatie zijn de voornaamste factoren waardoor en waarmee hij direct of indirect steeds dieper ingrijpt in de natuurlijke omstandigheden van de hem omringende wereld. De veld- bioloog ziet deze ontwikkeling als een toenemende verstoring van de door de tijden heen ontstane harmonische betrekkingen binnen de levensgemeenschappen en tussen deze gemeenschappen en hun omgeving. Deze verstoring is in feite een aantasting van het ingewikkelde web van interne en externe betrekkingen van de levensgemeenschappen, waardoor tal van organismen zich niet meer kunnen handhaven. Plaatselijke en in ernstige gevallen algehele uitsterving van soorten en mitsdien verarming van de flora en fauna is daarvan het gevolg. De daarbij ontstane 'lege plaatsen' worden dan meestal explosiegewijs opgevuld door organismen van soorten, die het juist van plaatselijk ook in de vrije natuur voorkomende - storingen moeten hebben. Bij dergelijke explosies moe ten we niet alleen aan de muggenplagen denken, die na de afdamming van de Zuiderzee optraden. Ook de besproken invasies van plantensoorten op de drooggevallen gronden van het Veerse Meer behoren daartoe. Bovendien geven deze storingen aanleiding tot uitbarstingen van parasitaire aard. De achtergronden voor het ontstaan van deze epide mieën kunnen zowel bestaan in met de storing samenhangende en daardoor niet eerder opgetreden contacten tussen parasiet en gastheer, alsook in door de storing veroorzaakte veranderingen in de voeding of in de genetische constellatie van de gastheer, of ook wel in uit de storing voortvloeiende, als 'spanningen' gekwalificeerde toestanden van de gastheerpopulatie. Het Veerse Meer leverde ook in dit opzicht een aantal voorbeelden in de vorm van massale schimmelaantastingen, voornamelijk op zoutplanten. Van deze schimmels was het grootste deel vóór de afsluiting doorgaans slechts in geringe mate aanwezig; van enkele andere was het voorkomen in Nederland tot nu toe onbekend. Eén van deze laatste, een brandzwam op klein schorrenkruid, bleek bij nader onderzoek in het Delta gebied zelfs geheel tot het Veerse Meer beperkt te zijn. Het afgesloten Veerse Meer levert ons dus een voorbeeld van een door de mens gestoord stuk natuur, waarin deze wezenskenmerken van storing in allerlei vorm duidelijk tot uiting komen. Deze wezenskenmerken worden geformuleerd als concentratie zowel in ruimte als in tijd van uitersten, in dit geval het eerst in het milieu, direct daarna en onlosmake lijk daarmee verbonden ook in de wereld van de organismen. Dat dergelijke convergente toestanden voor de betrokken organismen, waartoe niet zelden ook de mens moet worden gerekend, tot fatale gevolgen kunnen leiden, heeft de ervaring ons reeds duidelijk geleerd. Er is dus reden voor de toekomst met zorg tegemoet te zien, wanneer de mens in zijn streven naar vergroting van zijn bestaansmiddelen en -mogelijkheden zich niet intensiever op deze keerzijde van de vooruitgang bezint. Alleen door deze keerzijde volledig in het vooruitgangsstreven te betrekken, kan van echte vooruitgang worden gesproken. Het zoeken naar mogelijkheden om de dreigende ontwrichting van de natuur met doelmatige middelen af te zwakken vraagt van de veldbiologie in de eerste plaats een analyse van de mechanismen die in de natuur zelf daarvoor zijn ingebouwd. Het Veerse Meer en meer nog de andere af te sluiten rivier- en zeearmen van het Deltagebied bieden daarvoor een werkterrein, dat door zijn omvang in Nederland zijn weerga niet heeft. (Bijdrage verzorgd door de afdeling Delta-Onderzoek van het Hydrobiologisch Instituut te Yerseke) 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 11