mond van de Oosterschelde en Kolijnsplaat Uit de stroommetingen en lodingen van 1959-1962 waren het getijvolume en de profiel oppervlakte op verschillende plaatsen in de mond bekend. Van zee uit naar de hals van de zeegaten toe blijken de gemiddelde stroomsnelheden gedurende het getij toe te nemen van 46—48 cm/sec tot 55-56 cm/sec om verder naar binnen slechts langzaam af te nemen (zie fig. 7). In de Oosterschelde ter hoogte van Kolijnsplaat bedraagt de gemiddelde stroomsnelheid nog bijna 50 cm/sec. De maximale stroomsnelheid van 55—56 cm/sec treedt in de zeegaten op ongeveer ter plaatse van het smalste gedeelte. Slotopmerkingen In het Zeegat van Texel en het Zeegat van het Vlie is de gemiddelde stroomsnelheid ca. 70-75 cm per seconde; het aanzienlijke verschil met de snelheid van 55 cm/sec in de zuidwestelijke zeegaten is in hoofdzaak het gevolg van het verschil in korrelgrootte van het zand. Voor de meer landinwaarts gelegen waddengeulen bedraagt de gemiddelde stroomsnelheid gedurende het getij 50-55 cm/sec. In de zuidwestelijke zeegaten neemt het getijvolume van de mond naar binnen toe verhoudingsgewijs iets meer af dan de profieloppervlakte, hetgeen tot gevolg heeft dat de gemiddelde stroomsnelheid er afneemt, zij het slechts langzaam. Dit verschijnsel kan samenhangen met de fijnere gradatie van het bodemmateriaal, maar ook met de ver vorming van het getij. Bij een aan één zijde afgesloten zeearm, zoals het Brouwershavensche Gat thans is, verloopt de gemiddelde stroomsnelheid van ca. 55 cm/sec tot nihil bij de Grevelingen- dam. Het gemiddelde profieloppervlak van de geulrestanten bij de Grevelingendam, onder andere van de Bocht van St.-Jacob, zal echter niet tot nul afnemen, aangezien het voor opzanding benodigde materiaal er door de te zwakke stromen niet kan worden aange voerd. 524

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 22