3. Gemiddelde stroomsnelheden gedurende het ge hele getij in de Rotterdamsche Waterweg en de mond van het Haringvliet 4. Getijvolume en profieloppervlakte in de mond van de zuidelijke zeegaten 5. Profieloppervlakten en gemiddelde stroomsnel heden gedurende het gehele getij in de monden van de zuidwestelijke zeegaten en in de afzonder lijke geulen 6. Profielen in de monden van de Oosterschelde en het Brouwershavensche Gat 1933—34 en 1959; in beide gevallen blijken ze ca. 55 cm/sec te bedragen. Meer naar binnen toe lopen de gemiddelde stroomsnelheden op tot ca. 62 cm/sec, om daarna hoger de rivier op zij het slechts langzaam af te nemen, tot ze bij de westpunt van het eiland Tiengemeten 50 cm/sec bedragen. Ter vergelijking: op de Rotterdamse Waterweg lopen de stroomsnelheden op tot ca. 70 cm/sec bij kmr 1030 en nemen ze hoger de rivier op eveneens langzaam af; bij kmr 1016—1017 is de gemiddelde stroomsnelheid nog 66 cm/sec. De hoeveelheid opperwater in de mond van het Haringvliet is ten opzichte van het totale ebvolume aldaar kleiner dan in de mond van de Rotterdamse Waterweg. Daarmee stemt overeen dat de gemiddelde stroomsnelheden van de mond naar binnen toe er in mindere mate toenemen en over een kleinere afstand. Zet men voor de monden van het Brouwershavensche Gat, de Oosterschelde en de Westerschelde de grootheden getijvolume en profieloppervlakte, bekend uit de afvoer- metingen en lodingen van 1934, grafisch tegen elkaar uit, dan blijkt de verhouding getijvolume/profieloppervlakte voor de monden van de drie zeegaten gelijk te zijn (zie fig. 4); de gemiddelde stroomsnelheden gedurende het gehele getij schommelen voor de monden van deze zeegaten heel dicht om de 55 cm/sec (zie fig. 5). Zoals gebleken is, werd voor de mond van de Rotterdamse Waterweg bij kmr 1032,750 eveneens een gemiddelde stroomsnelheid van 55 cm/sec gedurende het gehele getij ge vonden. Zowel in de mond van de Oosterschelde als van het Brouwershavensche Gat en het Haringvliet komen twee geulen voor: in alle gevallen is de zuidelijke getijgeul dieper en breder dan de noordelijke geul. In deze geulen is de gemiddelde stroomsnelheid ge durende het gehele getij vanzelfsprekend groter dan 55 cm/sec, maar de snelheid blijkt in alle getijgeulen toch vrijwel overeen te komen. Zet men beide grootheden getijvolume en profieloppervlakte van de afzonderlijke getijgeulen grafisch uit, dan blijken deze punten weer op één lijn te liggen met een gemiddelde stroomsnelheid gedurende het gehele getij van ca. 60 cm/sec. Het Brouwershavensche Gat en de Oosterschelde vertonen in de mond een grote over eenkomst in de vorm van het profiel (zie fig. 6); het profiel van de Oosterschelde van 1872 moet dan vergeleken worden met het profiel van het Brouwershavensche Gat in 1899; de Oosterschelde van 1933 komt overeen met het Brouwershavensche Gat van 1959. 522

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 20