die automatisch dichtvallen zodra de klep een verticale stand heeft bereikt, wordt echter voorkomen dat de klep bij laagwater op de Waddenzee weer open zou worden gedrukt. De dichting is dan weliswaar niet volledig, maar dit is voor het bedrijf geen bezwaar. De vergrendeling is zo uitgevoerd, dat de klep ook nog wordt vastgehouden wanneer hij door welke oorzaak dan ook niet geheel zou kunnen worden gesloten. Een stuk hout tussen de klep en de aanslag behoeft dus geen ernstige gevolgen te hebben. Voor het organiseren van de sluiting is het van buitengewoon belang dat de kleppen al kunnen worden neergelaten, terwijl het ebwater van de Lauwerszee naar de Waddenzee nog volop door de caisson stroomt. Er is dus gedurende enkele uren gelegenheid om de kleppen neer te laten, terwijl onverhoopte stagnaties nog tijdig kunnen worden ver holpen. De kleppen worden tot aan het ogenblik van de kentering door de stroom open geduwd en vallen langzamerhand dicht wanneer de waterstanden binnen en buiten gelijk worden. Aanvankelijk worden alleen de onderkleppen gesloten. Dit geschiedt tijdens of na de hoogwaterkentering; het water stroomt dan uit de Lauwerszee naar de Waddenzee. Het uitstromende water houdt de kleppen in een half geopende stand. Met de laagwater- kentering keert de stroom om en drukt de kleppen tegen de sponningen waarna ze in deze stand op de eerder beschreven manier automatisch worden vergrendeld. De lek stroom, die het gevolg kan zijn van onvolledige afsluiting van een klep, kan zonodig worden ondervangen door de betrokken doorstroomopening met stortsteen te vullen. Dit geldt vanzelfsprekend eveneens, wanneer een klep in het geheel niet zou kunnen worden gesloten. Er kan dan met vrachtauto's stortsteen gekiept worden door ruime openingen in de bovenbak, waardoor ook de kabels van de kleppen worden geleid. De dwarsschotten tussen de doorstroomopeningen dienen dus behalve voor de sterkte ook om deze noodafsluiting tot stand te kunnen brengen. Alleen de bovenste twee en een halve meter van de schotten is open, om te voorkomen dat de druk van de golven door weerkaatsing in de hoeken van de doorstroomopening te hoog zou oplopen. Nadat de onderkleppen zijn gesloten zal de waterstand in de Lauwerszee ongeveer N.A.P. - 1,25 m bedragen. Dit is te laag om tijdens een mogelijk voorkomende zomer storm met hoge waterstanden op de Waddenzee het evenwicht van de caissons te waar borgen. Overwogen is, om de Lauwerszee daarom aan te vullen met behulp van de uit wateringssluizen. Dit bleek echter te lang te duren en bovendien te gevaarlijk te zijn voor de sluizen en de bodemverdedigingen, die niet op het inlaten van water zijn ingericht. Zodra nu de waterstand in de Waddenzee boven het peil van de bovenzijde van de on derkleppen komt, loopt de Lauwerszee vol tot de hoogte van hoogwater. Het binnen lopen van de hiervoor benodigde 40 miljoen m3 water kan in ongeveer twee hoogwater perioden geschieden. Daarna kunnen de bovenkleppen op eenvoudige wijze worden neergelaten, waardoor de stroom in het sluitgat vrijwel geheel wordt geblokkeerd. Onmiddellijk daarna moet een volledige blokkering tot stand worden gebracht door zo snel mogelijk een zandlichaam tussen, naast en over de geplaatste caissonrij aan te spuiten. De bovenkleppen behoeven alleen te keren naar de waddenzijde; eventueel de Lauwers zee binnengedrongen lekwater kan dus steeds weer over de onderkleppen weglopen. De bovenzijde van de bovenkleppen is ontworpen op een hoogte van N.A.P. 1,90 m, zodat in het zeer uitzonderlijke geval van een zomerstorm in de sluitingsperiode met een waterstand op de Waddenzee hoger dan dit peil, enig zeewater in de Lauwerszee zal binnenstromen. Dit is voor de standzekerheid van de caissons en het verder slagen van de afsluiting niet bezwaarlijk. 493

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 47