DROOGVALLEND
Bij het normaal voorkomende getij zullen de meeste
gronden in de Lauwerszee enige uren droogvallen.
Hoe lang dit zal duren kan uit de getijkromme
worden afgeleid
10 UUR 12 14 16 18 20 22
omstandigheid is, dat ten noorden van de Lauwerszee van oost naar west de geul het Oort
loopt, met een zijtak naar het zuidoosten, het Vierhuizergat; samen vormen zij een vrij
goed bevaarbare verbinding.
Bijna het gehele oostelijke gedeelte van de Lauwerszee over een breedte van 6 km -
en het zuidelijke gedeelte over een lengte van ongeveer 4 km zijn voor een schip
ontoegankelijk.
Wanneer wij ons realiseren dat het grootste deel van de bodem van de Lauwerszee een
hoogteligging heeft tussen gemiddeld laagwater en gemiddeld hoogwater, dan is het
zonder meer duidelijk dat het er bij hoogwater volkomen anders uitziet dan bij laag
water.
De gemiddelde hoogte van de zandplaten in de Lauwerszee is N.A.P. 0,30 m. Uit de
gemiddelde getijkromme blijkt, dat deze gronden per getij ongeveer 5 uur droog liggen en
één uur onder water staan.
Terreinen met een hoogte van N.A.P. liggen zelfs 6 uur droog, maar lagere gedeelten,
bijvoorbeeld met een hoogte van N.A.P. 0,80 m, komen niet langer dan 3 uur boven
water. Deze tijden zijn lang genoeg om gebruikt te worden voor het verrichten van
metingen, boringen, het uitzetten van de werken enzovoort. Dit werk moet natuurlijk
worden aangepast aan de periode van laagwater, die elke dag ongeveer 50 minuten later
valt dan de vorige dag. Dit betekent, dat in de ene week de laagwaters gunstig liggen ten
opzichte van het daglicht, namelijk midden overdag, maar dat de laagwaters in de vol
gende week 's morgens vroeg en 's avonds laat vallen.
In de zomer zal men bij voorkeur enkele dagen achtereen beide laagwaters gebruiken,
vooral als er veel werk is. Er wordt in die periode dan ook weinig geslapen; in het vroege
voorjaar en het late najaar zijn dagen met 'dubbele tijen' vaak ongeschikt om te werken.
Het transport van mensen en materialen vindt plaats met kleine vletten, die een zo gering
mogelijke diepgang hebben. Voor een goede zeewaardigheid evenwel mag de diepgang
niet kleiner zijn dan 85 cm a 1 m. Door brede platte vaartuigen te gebruiken met speciale
voorzieningen, bijvoorbeeld een schroeftunnel om ook in ondiep water nog zoveel mo
gelijk water bij de schroef te krijgen, kan men het vaarprogramma uitbreiden. Niettemin
zijn deze vaartuigen bij een heftige dwarswind nogal onderhevig aan het overdwars af
drijven (verlijeren). De schippers brengen het personeel zo dicht mogelijk bij de plaats
539