De invloed van de afsluiting van het
Veersche Gat
SCHOUWEN OUIV ELAND
Veranderingen in de bodemfiguratie van
het overgebleven mondingsgebied en in
het aansluitende gebied van de Roompot
In 1958 werd een aanvang gemaakt met de afsluiting van het Veersche Gat en kwam het
damvak op de Plaat van Onrust vrijwel geheel gereed. De eigenlijke getijgeul van het
Veersche Gat bleef open tot april 1961. De getijbeweging in het Veersche Gat en om
geving werd door het gereedgekomen damvak niet verstoord, het stroombeeld evenmin,
en de veranderingen in de bodemfiguratie waren dienovereenkomstig gering. Toen echter
door de volledige afsluiting van het Veersche Gat in april 1961 de vloedaanvoer en de
ebafvoer door dit zeegat - elk ca. 70 miljoen m3 - kwamen te vervallen, ontstond er,
behalve een totale verandering van het stroombeeld in het overgebleven mondingsgebied,
ook een wijziging in het stroombeeld van het eb- en vloedschaargebied van de Roompot,
ten noojBn hiervan. Dit blijkt duidelijk uit de veranderingen in de bodemfiguratie na 1961.
Als direct gevolg van de bouw van de dam door het Veersche Gat is de vroegere getijgeul
in het overgebleven mondingsgebied snel gaan opzonden.
In de hoek bij Walcheren ter plaatse van de vroegere getijgeul bedroeg de aanzanding
van juli 1961 tot april 1962 ca. 1 miljoen m3 en van april 1962 tot juni 1963 ca. 0,6 mil
joen m3. De Plaat van Onrust werd aan de noordelijke rand aangetast, welk verschijnsel
gezien kan worden als een onderdeel van de algehele nivellering die in dit overgebleven
mondingsgebied optrad. Dit nivelleringsproces voltrok zich van 1961 tot 1963 bijzonder
snel. De getijgeul zandde op met gemiddeld 3-4 m en de Plaat van Onrust schuurde uit
met gemiddeld 2-3 m waardoor het verschil in gemiddelde diepte tussen geul en plaat
in twee jaren tijd ongeveer gehalveerd werd.
De sedimentatie in het gebied van de vroegere getijgeul bedroeg van juli 1961 tot juni 1963
ca. 1,6 miljoen m3, dat is 18% van de oorpsronkelijke waterinhoud van 1961 beneden N.A.P.
Een analoog aanzandingsproces deed zich voor in het overgebleven mondingsgebied van
het Brielsche Gat, dat in juli 1950 van de zee werd afgesloten. Wat ligging en dus ook wat
zandtransport betreft, is dit zeegat wel niet geheel vergelijkbaar met het gebied van het
Veersche Gat, maar het vertoonde in de vroegere getijgeul gedurende de eerste jaren na
de afsluiting toch een overeenkomstig sedimentatie-percentage. In de periode 1951—1953
bedroeg de sedimentatie ca. 2,3 miljoen m3; bij een oorspronkelijke waterinhoud van 15
miljoen m3 beneden G.H.W. is dit 15%. Beneden het N.A.P.-vlak bedroeg de sedimenta
tie ca. 20 miljoen m3; bij een oorspronkelijke waterinhoud van ca. 11 miljoen m3 is dit ca.
18%. Onmiddellijk na de afsluiting in 1950 heeft helaas geen loding plaats gevonden. Aan
genomen mag worden, dat het het sedimentatie-percentage over de periode 1950-1951
523