slagen klei naderhand te gebruiken voor de verzwaring van de zeedijken op Zuid- Beveland. Andere aspecten waarmee rekening diende te worden gehouden waren: de door de sterk opgeslibde geul in het midden van de polder veroorzaakte laagte, die bij het toekomstige polderpeil N.A.P. 2,30 m tot N.A.P. - 0,50 m. In de toekomst zal de toenemende inklinking van het lager gelegen slappe slik deze helling nog ongunstig beïnvloeden. In verband met beide laatstgenoemde problemen werden de kavelsloten zoveel mogelijk loodrecht op de hoogtelijnen geprojecteerd, zodat de detailontwatering - greppels en drains - evenwijdig aan de hoogtelijnen komt te liggen. Verder werd gestreefd naar een zo rechthoekig mogelijke kavelvorm, niet langer dan 800 m en niet breder dan 350 m. Nadat het algemene verkavelingsplan was vastgesteld, werd de planning van de land- bouwwegen met wisselplaatsen en toegangsdammen naar de kavels nader uitgewerkt. Wegaanleg in de polder werd wegens de slappe bodemgesteldheid zoveel mogelijk beperkt. De wegen werden hoofdzakelijk geprojecteerd op de bestaande buitenbermen van de voormalige zeedijken. Ook werd bij het ontwerp rekening gehouden met de aanleg van een kanaal tussen het Zuidersloe en het Veerse Meer. In totaal moest ongeveer 3100 m polderweg met opritten, wisselplaatsen, toegangsdammen en sloten worden gemaakt. De gemiddelde verhardingsbreedte, gemeten tussen de op- sluitbanden, bedraagt 3 m. In bochten en wisselplaatsen bij de dammen bedraagt de breedte 5 m. Op 18 april werd met de aanleg van de aardebanen begonnen. In deze banen, ongeveer 9 m breed, werden sleuven gemaakt, aan beide zijden minstens een halve meter breder dan de verharding. In de sleuven werd een zandbed aangebracht ter dikte van 0,60 m na verdichting. Om de lengte van de opritten op de dijk van de Quarlespolder en de Zuid-Kraaijertpolder te beperken werden de dijken plaatselijk afgegraven en afgewerkt met een kruinhoogte van N.A.P. 5,40 m. De helling van de opritten is 1 30. Op de horizontale gedeelten van de aardebanen werden loodrecht op het tracé ont wateringssleuven naar de wegsloten gegraven. Deze greppels, 0,60 m diep en gemiddeld 0,40 m breed, liggen op onderlinge afstanden van 25 m vanaf het zandbed hellend onder een hoek van 1 20, en zijn met zand aangevuld. Op het zandbed van de aardebanen werd een verharding van grindasfaltbeton ter dikte van ca 0,12 m (260 kg/'m2) in twee lagen aangebracht tussen opsluitbanden van gewapend beton, zwaar 0,08 X 0,30 m. De onderste laag, 7 cm dik, werd met de hand gespreid en met een tandentrilwals ingewalst. Op de onderste laag werd een kleeflaag van labiele asfaltemulsie tot een hoeveelheid van maximaal 0,5 kg/m2 verwerkt. De bovenste laag, 5 cm dik, werd door middel van een 'Barber Greene'-afwerkmachine aangebracht en afge walst met een 'Bomag'-tandentrilwals met een statisch walseffect van 10 ton. Het grindasfaltbeton werd samengesteld uit grind, zand, zwakke vulstof en asfaltbitumen. Het gebruikte zand was te eenkorrelig om een ideale opbouw van het mengsel te verkrijgen. Bij toepassing van ideaal zand zou de holle ruimte iets geringer zijn geworden, doch de kosten zouden zijn gestegen. De asfaltmenginstallatie stond opgesteld bij Middelburg aan het Kanaal door Walcheren. Vandaar werd de specie met kiepauto's naar het werk vervoerd. Het aanbrengen van de grindasfaltbetonverharding met een totale oppervlakte van 10 703 m2 (2825 ton) nam 15 werkdagen in beslag. Op 21 augustus 1963 kwam de verharding gereed. Op 30 augustus werd de verharding voorzien van een dichtingslaag, bestaande uit 1 kg vloeibitumen 250/500 per m2 en 12 kg gebroken grind 8-12 mm per m2. Het vloeibitumen werd door 486

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 44