Schema van de kabelbaan over de Grevelingen met de punten waarin tijdens het op spanning brengen de kabelkracht werd gemeten De Meetkundige dienst van de Rijkswaterstaat bepaalde in de grote overspanningen boven het water de krachten T3 en T4. Ze deed dit, door met behulp van theodolieten de zeeg te meten. Door T.N.O. werd met behulp van mechanische rekmeters, die deels met een meethorloge en deels via een elektrische registratie-apparatuur werden afgelezen, de krachten be paald bij lier Ti en T2 en bij contragewicht Ts. Vanzelfsprekend bestond er vooral voor de waarnemingen bij Ti grote belangstelling, omdat dit punt vlakbij de kabelklem lag, juist daar waar destijds de kabelbreuk was opgetreden. Door portofoons - draagbare radiozenders/ontvangers - werden de steeds op verschil lende punten tegelijkertijd uitgevoerde metingen doorgegeven aan een centrale post. Aanvankelijk toonden de binnenkomende waarnemingen een normaal beeld. Toen echter in de grote overspanningen T3 en T4 de kracht tot ongeveer 160 ton was opgelopen, begon de kracht bij Ti zeer snel te stijgen tot ongeveer 200 ton. Het was niet duidelijk of en in hoeverre deze opmerkelijke stijging werd veroorzaakt doordat in een drietal wrijvings punten tussen Ti en T2 een groot krachtverlies optrad, of dat de grote kracht bij Ti die door de rekmeters alleen op de buitenmantel van de kabel werd gemeten - wellicht een gevolg was van een ongelijkmatige verdeling van de spanning over de kabeldoorsnede. De resultaten van de tot dan toe verzamelde metingen hebben de basis gevormd voor het besluit, om de kabelklem van Ti en T2 te verplaatsen. Daardoor werd wrijving en vervorming van de kabel in de tussenliggende kabelgeleidingsblokken voorkomen. Ook werd besloten, het tegengewicht niet met een kracht van 200 ton op te trekken, maar het omhoog te vijzelen. Tengevolge van deze wijzigingen en een nader onderzoek kon pas op 21 mei weer met spannen worden begonnen. Zonder verdere moeilijkheden werd diezelfde dag het einde van de eerste fase bereikt. Ook de tweede fase verliep vlot en zonder tegenslag, en op 28 mei werd de westelijke kabel op de gewenste spanning gebracht. De oostelijke kabel begon men op 10 juni te spannen. Bij een spanning van circa 100 ton werd eerst het contragewicht omhooggetrokken. Door regelmatig bijballasten van het contragewicht en bijspannen met behulp van een lier werd op 11 juni een spanning van ruim 200 ton bereikt, zodat hiermee de eerste fase was afgesloten. Daarna werd de spanning ook hier overgebracht van de lier op het verankeringsblok. Op 16 juni werd het contragewicht in horizontale stand gebracht, totdat de definitieve spanning van ruim 300 ton was bereikt. 483

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 41