hoofdzakelijk zand aangetroffen waarvan op een aantal plaatsen lagen werden gevon den met geringe sondeerwaarde. De dikte van deze lagen variëert van 1-2 m. De lage sondeerwaarde kan wijzen op een geringe dichtheid van de zandafzetting. De uitgestrekt heid ervan is moeilijk met enige zekerheid te bepalen. De bovenste van deze lagen worden aangetroffen op diepten variërend van N.A.P. - 9 m tot N.A.P. 16 m. Geconcludeerd kan worden, dat de aard van de gegevens en hun onderlinge verschillen niet noodzakelijk leiden tot voorkeur voor een bepaalde sluitingsvolgorde op grond van de bodemgesteldheid. Wel dient bij het controleren van het verloop van de ontgrondingen aan de hand van uitkomsten van periodieke peilingen rekening te worden gehouden met de gesignaleerde verschillen in bodemgesteldheid. Samenvatting en conclusies van het onderzoek der afzonderlijke factoren Het voorgaande kan worden samengevat in een aantal richtlijnen voor het sluitings programma. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende materialenverdeling over de sluitgaten: Krammer en Krammerplaat grind en stortsteen. Bocht van St. Jacob normale zandzakken, zakken met gestabiliseerd zand en zandasfalt- kluiten. a. Het peiIverschiI tussen de drempels in de beide geulen dient zo klein mogelijk gehouden te worden, in ieder geval steeds kleiner dan 2 m, terwijl de damkruin in de Krammer hoger moet blijven dan die in de Bocht van St. Jacob. b. De Krammerplaat dient zo laat mogelijk te worden gesloten met - indien het grind niet wordt afgestort met stortsteen als uiterste het moment waarop de drempels in de Krammer en de Bocht van St. Jacob respectievelijk het peil van N.A.P. - 2 m en N.A.P. - 4 m of beide het peil van N.A.P. 3 m hebben bereikt. c. In de Krammer kan grind worden gebruikt tot het moment dat de Krammerplaat wordt gedicht. d. De stroombestendigheid van de normale zandzakken is volgens de verwachtingen be perkt tot een gemiddelde profielsnelheid van ca 2,5 m/sec. De verwerking van deze zakken bij hogere stroomsnelheden verdient als proef echter aanbeveling, althans over een beperkt drempeldeel in de Bocht van St. Jacob. e. De stortsteen en de gestabiliseerde eenheden stellen geen beperking aan het sluitings programma. f. De lengte van het damvak op de Krammerplaat wordt in eerste aanleg bepaald door de omvang van de grindbestorting op deze plaat. g. Het kopeffect als gevolg van het dichtzetten van de Krammerplaat zal bij grote bodem aantasting enige malen verplaatst moeten worden; daartoe zal men de kop telkens verder moeten uitbouwen. h. De bodemgesteldheid in het algemeen stelt geen bijzondere beperkingen aan het sluitingsprogramma. 476

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 34