Invloed van de stabiliteit van de bodemverdedigingen De bodemverdediging in de Bocht van St. Jacob, die bestaat uit klassieke zinkstukken af gestort met steen van 80-200 kg, is bij iedere siuitingsvolgorde voldoende stroombestendig. De asfaltmastieken verdediging in de Krammer is onderzocht op zijn gevoeligheid voor overdrukken, zoals die kunnen ontstaan bij het ophogen van de sluitdam. Een nader onderzoek van het gemaakte werk heeft uitgewezen dat de mastieklaag zodanig geper foreerd is dat geen voor de stabiliteit van de bekleding kritieke overdrukken kunnen ont staan. De keuze van het sluitprogramma wordt dus ook niet beïnvloed door de bodem verdedigingen. De verdediging van de Krammerplaat bestaat uit een folie, afgestort met grof Nederlands grind. Bij de opbouw van de drempels in de Bocht van St. Jacob en de Krammer zal deze bodemverdediging aan een vergrote stroomaanval worden blootgesteld. Om te kunnen beoordelen in welke fase van het werk het damgedeelte op de Krammerplaat gebouwd kan worden zonder dat er gevaar bestaat voor stabiliteitsverlies van de bodembescher ming, is een serie modelproeven verricht in de grote stroomgoot van het Waterloopkundig Laboratorium 'De Voorst' en daarna omgerekend op de omstandigheden van de Kram merplaat. Het resultaat van deze bewerking is weergegeven in een grafiek waarin de voor de bodemverdediging kritieke snelheid op de kruin van de dam is uitgezet tegen de hoogte van de dam. Hieruit blijkt, dat het grind op de bezinking niet aangetast wordt indien de dam op de Krammerplaat wordt opgestort voordat de gemiddelde profielsnelheid 2 m/sec is ge worden. Hierdoor is volledig bepaald, in welke fase de Krammerplaat gedicht moet worden. Invloed van ontgrondingen Zoals reeds beschreven is op blz. 353 van nr. 27 van deze Berichten verdient het op grond van tweedimensionale ontgrondingsproeven de voorkeur, de drempels in beide geulen zo gelijkmatig mogelijk omhoog te brengen. Ter beoordeling van de driedimensionale stroomeffecten die zullen ontstaan bij de sluiting van de geulen is voor enige mogelijke sluitingsfasen ontgrondingsonderzoek verricht in een niet samengetrokken model van het sluitgat in de Bocht van St. Jacob. De dieptetoeneming in het diepste punt van de ont gronding (gelegen ten noordwesten van de middenpyloon in de geul) wordt in een tekening verduidelijkt. Uit vergelijking van de situaties Ti, T2 en T3 blijkt, dat het ook op grond van het driedimensionale stroombeeld voorkeur verdient het hoogteverschil tussen de drempels in de Krammer en de Bocht van St. Jacob zo klein mogelijk te houden. Voorts blijkt uit vergelijking van de situaties T4 en Ts met de reeds genoemde, dat het dichten van de Krammerplaat aanleiding geeft tot een sterke vergroting van de driedimensionale effecten. Toch kan het aanbeveling verdienen de Krammerplaat in een vrij vroeg stadium te sluiten in verband met de stabiliteit van de bodembescherming. Uit regelmatig peilen van de bodem ter weerszijden van het sluitgat zal dan moeten blijken hoe snel de bodem aantasting verloopt. Mocht blijken dat deze bodemaantasting te snel plaats vindt dan kan door verlenging van het damvak op de Krammerplaat het 'kopeffect' alsnog verplaatst worden. Invloed van de bodemgesteldheid In de Bocht van St. Jacob aan de N.O.-zijde bevindt zich een 1 a 2 m dikke kleilaag waar van de onderkant op ca. N.A.P. 13 m is gelegen. In het overige deel van het sluitgat wordt 475

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 33