Invloed van de stabiliteit van de stortmaterialen Om te kunnen beoordelen of de stroombestendigheid van stortsteen van invloed kan zijn op de volgorde van de verschillende fasen der sluiting zijn de resultaten van de des betreffende proeven in het Waterloopkundig Laboratorium omgerekend op de afmetingen van de sluitgaten. De Krammer en de Bocht van St. Jacob zijn op dezelfde wijze geschema tiseerd door invoering van een beneden-waterstand op N.A.P. 0,75 m bij een bodem ligging op N.A.P. - 6,00 m. Deze waterstand komt voor ten tijde van de maximale ebstroom bij normaal getij, en is maatgevend omdat de vloedsnelheden kleiner zijn. Voor de Krammerplaat is de ligging van de geulbodem gesteld op N.A.P. - 2,50 m. Het resultaat van deze bewerking is weergegeven in een grafiek waarop het toelaatbare verval is uitgezet als functie van de hoogte van de damkruin ten opzichte van N.A.P. Uit de figuur blijkt, dat voor eenzelfde materiaal op een lage dam een kleiner verval kritiek is dan op een hoge dam, indien de benea'enwaterstand ten opzichte van de damkruin gelijke waarden heeft. Waaraan deze verschillen moeten worden toegeschreven is nog niet bekend. De damvorm heeft blijkbaar een grote invloed. Zo is op een dam met een brede kruin het toelaatbare verval duidelijk groter dan op een dam met een smalle kruin. Het maximaal optredende verval in het noordelijk sluitgat bedraagt ongeveer 80 cm. Het kritiek verval is hiermee nog lang niet bereikt, zodat de stabiliteitsgrens van de stortsteen bij toepassing in de geulen geen overweging hoeft te zijn bij de keuze van een bepaalde sluitingsvolgorde. Ter beoordeling van de toepassingsmogelijkheid van het op het werk aanwezige grind als stortmateriaal zijn in een stroomgoot van het Waterloopkundig Laboratorium te Delft schaalproeven verricht voor een situatie met een bodem op N.A.P. 6,00 m, waarbij de stabiliteit is uitgedrukt in de snelheid van het water boven de dam op het moment van begin van beweging van het grind. Deze resultaten zijn uit de aard der zaak slechts geldig voor de Krammer en de Bocht van St. Jacob. Veiligheidshalve wordt echter voor het volledige sluitgat aangenomen, dat het aanwezige grind stabiel is tot een stroomsnelheid van 2,00 m/sec. Hieruit volgt dat het slechts in beperkte mate toepasbaar is. Naast stortsteen en grind zullen in het sluitgat ook nieuwe materialen gebruikt worden. Met name de stroombestendigheid van normale zandzakken is onderzocht, omdat men overweegt die op ruime schaal bij de sluiting toe te passen. Voor dit materiaal is een serie vergelijkende proeven gedaan ter bepaling van de meest stabiele vullingsgraad. Hierbij bleek dat die bereikt wordt bij 80%. Dit was overigens ten tijde van het onderzoek tegelijk de in de praktijk maximaal bereikbare vullingsgraad. Bij deze proeven bleek tevens dat de stabiliteit van de zak beïnvloed werd door het ver loren gaan van de stroombestendigheid van het zand in de zak. In verband hiermede is een schaalproevenserie verricht. Deze toonde aan, dat de modelregel van Froude, die voor vaste materialen geldt, in dit geval niet toepasbaar is. Extrapolatie van deze schaalserie naar het prototype levert een toelaatbare snelheid op van ongeveer 2,50 m/sec, hetgeen overeenkomt met een verval van ongeveer 30 cm. In de Grevelingen heeft men de gelegenheid deze extrapolatie te toetsen. Zoals in het vorig Driemaandelijks Bericht is vermeld, ligt het in de bedoeling tevens gebruik te maken van zakken met gebitumineerd zand en van niet verpakte kluiten zandasfalt. De stroom bestendigheid van de eenheden, die afhankelijk is van het bitumengehalte, wordt voor het toepassingsgebied ruim voldoende geacht. 473

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 31