Veranderingen in het gebied van de Grevelingen vóór en na haar gedeeltelijke afsluiting en het waterloopkundig onderzoek in verband met het sluitingsprogramma voor het overblijvende deel Inleiding Deze beide onderwerpen, die verschillende facetten van de afsluitting van het laatste deel van de Grevelingen betreffen, hebben in het afgelopen jaar bijzondere aandacht gehad. Uit de beschouwingen in het eerste deel van het artikel blijkt, dat de wijzigingen in de geulprofielen nabij het noordelijke sluitgat gedurende het afgelopen jaar geen ongunstig verloop hebben gehad. Ook zijn geen belangrijke verdiepingen opgetreden. In het afge- meen werd oostelijk van het sluitgat zelfs aanzanding geconstateerd. In het tweede deel wordt een algemeen overzicht gegeven van de recente onderzoekin gen die met betrekking tot de afsluiting van het noordelijke sluitgat in de Grevelingen werden gedaan. Enkele daarvan worden nog voortgezet. In volgende nummers van het driemaandelijks overzicht zullen deze onderzoekingen nader worden behandeld. Ontwikkeling van het Noorder Slaak voor en na het gedeeltelijk afsluiten van de Grevelingen De Grevelingendam moest worden aangelegd in een getijgebied, waarin de geulen zich snel verleggen, namelijk in het gebied van het Krammer en de Bocht van St. Jacob. De zich ontwikkelende en afstervende eb- en vloedscharen hebben in het verleden voort durend veranderingen teweeg gebracht in de hydrografische situatie. In nr. 4 van dit Driemaandelijkse Bericht werden op de pagina's 38 en 39 voor de jaren 1855, 1888, 1933 en 1952 deze veranderingen weergegeven. Het meest kenmerkende van de hydrografische ontwikkeling is de zeer grote uitbochting van de Bocht van St. Jacob van 1855 tot ongeveer 1958, gepaard gaande met de verplaat sing van de Plaat van Oude Tonge in dezelfde, westelijke richting. Na een zo sterke krom ming van de Bocht van St. Jacob poogden zowel de vloedstroom als de ebstroom een kortere verbinding tussen het Zijpe en het Krammer tot stand te brengen. Gedurende de periode van ongeveer 1930 tot 1940 kwam onder de zuidoostelijke rand van de Plaat van Oude Tonge een voor de scheepvaart gedeeltelijk bruikbare 'kortsluitingsgeul', het Nieuwe Vaarwater, later Noorder Slaak genoemd, tot stand. Dit Nieuwe Vaarwater be stond uit een vloedschaar en een ebschaar, gescheiden door een vrij ondiepe drempel. 339

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 9