zowel uit de richting van het Brouwershavensche Gat als uit die van het Zijpe via de Bocht van St. Jacob, dus in de vorm van een rondstroming. Na het afsluiten van de zuidelijke Grevelingen verviel deze rondstroming. Het gevolg was dat de vloedstroom door het noordelijke tracé, afkomstig van het Brouwershavensche Gat, verzwakt werd. Dit blijkt met de ebstromen ter plaatse van het tracé niet het geval te zijn. Deze zijn in tegendeel ten opzichte van de ebstromen bij de oorspronkelijke toestand zelfs toe genomen. Door het afsluiten van de zuidelijke Grevelingen namen de maximale ebsnelheden in het noordelijke sluitgat toe. Dit was met de maximale vloedsnelheden procentsgewijs in min dere mate het geval. Dit blijkt uit metingen en daaruit opgemaakte snelheidskrommen van 29 augustus 1961, toen het doorstromingsprofiel bij Bruinisse nog 3000 m2 bedroeg, en van 16 augustus 1962 na het afsluiten van deze zuidelijke Grevelingen. Op beide dagen verliepen de getijden op analoge wijze. Bovendien was in de periode tussen augustus 1961 en augustus 1962 het noordelijke sluitgat vernauwd van 7400 m2 tot ongeveer 4850 m2. Bij beschouwing van de totale hoeveelheden eb- en vloedwater langs dit noordelijke tracé blijkt, dat op 29 augustus 1961 eb- en vloedvermogen resp. 41 en 44 mill, m3 voor de geul van de Bocht van St. Jacob bedroegen. Deze bedragen waren op 16 augustus 1962 resp. 48 mill, m3 en 35,5 mill. m3. Bij de eb zag men dus een toename van ongeveer 17 procent en voor de vloed een afname van ongeveer 19 procent. Bij een meting op 13 maart 1963 (profiel noordelijke sluitgat 4700 m2) waren deze bedragen 52 en 36,5 mill. m3 bij een iets sterker getij. In de Krammer, in de zuidelijke geul van het tracé werden analoge betrekkingen gevon den, alleen waren de veranderingen beperkter van omvang. Op 29 augustus 1961: eb 27 mill, m3, vloed 26,5 mill. m3. Op 30 augustus 1962: eb 30 mill, m3, vloed 23 mill. m3. Op 13 maart 1963: eb 30,5 mill, m3, vloed 21,5 mill. m,3. De hier genoemde veranderingen in de stromen hebben de reeds vermelde aanzandingen tot gevolg gehad. Blijkbaar waren de toegenomen ebstromen niet in staat om de aan zandingen oostelijk van het tracé op te ruimen, waardoor de vloedschaar nog niet is overgegaan in een ebschaar. Uit de snelheidsmetingen gehouden op 17 oktober 1963 bleek, dat in de hydraulische situatie, die bij de meting op 13 maart 1963 gevonden was, geen noemenswaardige wijzigingen zijn opgetreden. De ebvermogens van de Bocht van St. Jacob en Krammer waren op die datum 53 en 36 mill, m3 en de vloedvermogens 40,5 en 21,5 mill, m3 respectievelijk. Waterloopkundig onderzoek in verband met het sluitingprogramma Zoals reeds is uiteengezet in het artikel 'Grondmechanische en waterloopkundige over wegingen bij de geleidelijke sluiting', verschenen in de nrs. 21 en 22 van het Drie maandelijkse Bericht, zal het sluitingsprogramma van een stroomgeul bij geleidelijke sluiting bepaald worden door de stroombestendigheid van de toe te passen stort materialen en de te verwachten ontgrondingen, beide als functie van het stroombeeld en de snelheidsveranderingen bij het omhoog brengen van de dam. Ten behoeve van het sluitingsprogramma van de noordelijke geulen van de Grevelingen 348

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 18