bevat 5 horizontale liggers, die de dwarskrachten van het schuifgedeelte tussen twee ar
men in, op de armkokers overbrengt. Dit geschiedt door middel van een dubbelwandige
dwarsdragerconstructie waaraan genoemde liggers door middel van inschietende dwars-
platen zijn bevestigd. Genoemde armkokers staan aan de stuwzijde wijd uit elkaar en
lopen tot het scharnierpunt in de nabijheid van de nablaligger schuin naar elkaar toe. Zij
vormen op deze wijze een driehoek waarbinnen twee steunende elementen worden aan
gebracht, die bovendien nog een dragende functie bieden wanneer de schuif uit drijfijs
geheven wordt. De benedenste kokers zijn aan boven- en benedenzijde voorzien van ijs-
brekers.
De genoemde 5 horizontale liggers tussen de vóór- en achterwand zijn voorzien van een
groot aantal driehoekige gaten en van aangelaste diagonaalsgewijze lopende verstijvings
strippen die een soort vakwerk vormen.
Deze gaten bleken om hydraulische redenen noodzakelijk te zijn om het snel in- en uit
stromen van het water bij hefmanipulaties te bevorderen. De toevoer van dit water ge
schiedt door een groot aantal openingen aan de onderzijde van de binnenwand en de ont
luchting door gaten aan de bovenzijde van deze wand. De beschreven horizontale liggers
hebben een hoogte van 1,50 m en dikten die variëren van 12 mm tot 30 mm. Zij zijn schuif-
en buigvast bevestigd aan de dwarsdragers. De vóór- en achterwand zijn als orthotrope-
plaat geconstrueerd.
Ter plaatse van de dubbele dwarsdragers van de armen is over een lengte van ca. 3,90 m
het schuiflichaam met behulp van schotten waterdicht gemaakt.
De aldus ontstane water- en luchtdichte kasten voorzien in de dubbele functie van de con
structie voor schranken te vrijwaren en van het verminderen van de benodigde hefkracht
dankzij het opdrijvend vermogen van deze kasten.
Een schuif wordt in gesloten toestand ondersteund door twee enigszins verende rubber
opleggingen, die worden bevestigd aan de onderzijde van de dwarsdragers van de buiten
ste armen.
De afdichting van de drempel geschiedt door middel van zachte rubberprofielen. Aan de
zijkanten worden ten behoeve van de afdichting luchtbanden aangebracht, die opgeblazen
kunnen worden. Evenwijdig daaraan loopt, langs de buitenranden van elk eindstuk, een
geleidingsbalk die tegen verende buffers wordt afgesteund om speling van de constructie
in zijdelingse richting te beperken.
235