drecht in de oever vastlopen. Een schip op weg naar Rotterdam (afvaart) zal op geheel
overeenkomstige wijze bij Zwijndrecht in de oever vastlopen.
Het spreekt vanzelf dat deze consequenties niet kunnen worden aanvaard. Om een betere
situatie te verkrijgen werd vervolgens onderzocht welke oeververbeteringen in aanmerking
zouden kunnen komen. In de eerste plaats werd gezocht naar een verruiming langs de
Zwijndrechtse oever. Een afronding tot een straal van 700 m had tot gevolg dat de stroom
de oever goed bleef volgen, zodat stroomconcentraties werden voorkomen. Tevens ont
stond aan de overzijde bij de Papendrechtse oever een gebied met zeer kleine stroom-
snelheden.
De opvaart zal in deze situatie eerder de gelegenheid hebben om bij te draaien en door
het nu bereikte gunstiger stroombeeld een geleidelijke overgang kunnen maken van mee-
naar tegenstroom. De opvaartmanoeuvre zal geen ernstige moeilijkheden meer bieden.
De afvaart zal gebruik kunnen maken van het zojuist genoemde stroomloze gebied. Dit
gebied bleek echter nog te klein van oppervlak, hoewel het gevaar voor vastlopen aan de
oever aanzienlijk was gereduceerd. Het duwconvooi in het model kwam nog ver over het
midden aan de linker oever van de rivier aan, zodat gevaar zou ontstaan voor aanvaringen
met tegenliggers.
Het bleek dat een afronding met een straal van eveneens 700 m aan de Papendrechtse
oever een zodanige vergroting van het stroomloze gebied geeft dat de afvaart zich zal
kunnen aanpassen aan de overgang van mee- naar tegenstroom. Door het uitvoeren van
deze beide oeververbeteringen kan een stroomsituatie worden verkregen waarbij de op
vaart noch de afvaart bij het passeren van de bocht in moeilijkheden komen.
Tot besluit van het onderzoek is de gevonden oplossing getoetst aan een groot aantal
andere stromingstoestanden die op deze plaats kunnen voorkomen gedurende andere
fasen van het getij en bij verschillende rivierafvoeren. Hierbij deden zich echter geen pro
blemen voor.
Uit het voorgaande moge blijken dat in het noordelijk deltagebied, door het in gebruik
nemen van de Haringvlietsluizen, veranderingen in de stromingstoestand zullen plaatsvin
den die aanpassing van de bestaande configuratie van het rivierbed noodzakelijk maken.
Naast de eigenlijke deltawerken vereisen ook dit soort werken een zorgvuldige voorstudie,
waarbij alle facetten van de toekomstige waterverdeling over de verschillende takken be
schouwd moeten worden.
233