'10.00 "2000 ■UREN STROMEN IN HET MODEL- A. Voorbeelden van in het model onder zochte mogelijkheden voor de vormgeving van de stortebedden B. Voorbeeld van een ontgrondingstijddia- gram eind de ontgronding deed verminderen, waarbij vooral ook een minder steile aanzethel- ling van de onverdedigde zandbodem werd waargenomen. Een glad stortebed aan het benedenstroomse einde deed de ontgronding en de steilheid van de aanzethelling aanzien lijk toenemen. Bij het bepalen van de lengte van de benodigde verdediging hebben de volgende over wegingen een rol gespeeld. Maatstaf voor de eisen van een doelmatig stortebed is o.m. dat de ontgronding in een bepaald tijdsbestek een zekere waarde niet mag overschrijden. Hierbij spelen niet alleen hydraulische maar ook grondmechanische overwegingen een rol. Bij het 'vertalen' van de resultaten van ontgrondingsproeven in het model treedt de moei lijkheid van het bepalen van de juiste tijdschaal sterk naar voren. Kwalitatief gesproken kunnen de kenmerkende eigenschappen van verschillende onderzochte constructies heel goed met elkaar vergeleken worden, maar met betrekking tot de absolute waarde van de tijd waarin een bepaalde ontgronding plaats vindt moet een bepaalde onzekerheidsfactor geaccepteerd worden. Om te trachten het inzicht op dit punt te vergroten werd behalve de ontgronding ook de turbulentie van het water gemeten, daar zoals reeds werd toegelicht de wervelstoten een grote invloed op het ontgrondingsbeeld uitoefenen. Wat de zeezijde betreft werden in het bijzonder een drietal lengten met elkaar vergeleken, t.w. die van 120, 150 en 180 m. Bij een verlenging van 120 tot 150 m werd een aanzienlijke reductie in de turbulentie intensiteit van het over het stortebed stromende water verkregen. Bij een verlenging tot 180 m was dit in veel mindere mate het geval. Toch bleek dat bij een lengte van 180 m nog een duidelijke verbetering, wat ontgronding betreft, kon worden opgemerkt in vergelijking met de lengte van 150 m. Om deze reden is voor de zeezijde een stortebedlengte van 180 m gekozen. Aan de rivierzijde zal de mate van ontgronding iets groter zijn doordat de maximum vloedstroom tijdens de sluitingsfase belangrijk sterker wordt dan de maximum ebstroom. Daar echter na de afsluiting de rivierzijde nog slechts incidenteel van de sluis uit wordt aangestroomd en er bovendien tijdens het spuien een zekere aanvoer van zand naar de ontgrondingskuil mag worden verwacht, is gemeend dat aan de rivierzijde een stortebed van 150 m lengte voldoende is. 193

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1963 | | pagina 27