in een hefwerk, de kracht in een arm en de wisselende golfdruk op de beplating van de schuif. Het inzicht dat hierdoor wordt verkregen is mede van groot belang voor het vast stellen van de juiste beheersregels voor het bedienen van de sluizen en de beoordeling van schade-criteria. Omdat de schuiven aan de zeezijde aan de grootste belastingen zullen worden onder worpen zal het zwaartepunt van de metingen hier zijn gelegen. De belasting van de rivier- schuiven is geringer. Daar echter een verdiepte vloer aan deze zijde ontbreekt kan bij veel minder sterke golfbeweging toch een zware belasting van de schuiven voorkomen. Met het oog hierop heeft het zin in het meetprogramma een bescheiden aantal meetpunten aan de rivierzijde op te nemen, te meer daar deze meetpunten toch reeds aangebracht zullen worden ten behoeve van de eerdergenoemde excitatiemetingen en het bepalen van de krachten op de nablaligger. Een overzicht van de plaats der meetpunten in sluisopening 8 is gegeven op pag. 117. Zoals reeds eerder werd vermeld zal het niet mogelijk zijn meer dan één sluisopening in het meetprogramma te betrekken. Om niettemin een indruk te krijgen van de spreiding van de golfbelasting over de lengte van de sluizen zal aan de beide einden ervan in een twee tal sluisopeningen een krachtmeter aan de steunarm worden bevestigd. Voorts zal ook in het buitenvlak van een betonpijler een tweetal drukmeters worden aan gebracht. Door vergelijking met de resultaten van de drukmeters in het vlak van de schuif zal dan het verschil tussen golfstoten op een starre en een meer elastische constructie kunnen worden bepaald. 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1963 | | pagina 9