dat zij afzonderlijk behoeven te worden ingepolderd. Dit brengt mee dat aanleg van pol derkaden en poldergemalen overbodig zou worden. Waardeert men de voor- en nadelen van de twee oplossingen in geld, met inbegrip van de bouwkosten en de gekapitaliseerde exploitatiekosten, dan slaat de balans ten gunste van de uitwateringssluizen door. Aanvankelijk werd gevreesd dat de lozing door sluizen onvoldoende zou zijn, indien een periode met grote neerslag samenvalt met een periode waarin een aantal hoge laagwater- standen na elkaar voorkomen. Als gevolg van de stremming van de lozing zou de Lauwers- zeeboezem spoedig gevuld zijn, waardoor de aanvoer van water uit het afwaterende ge bied zou worden verhinderd. Berekeningen hebben echter uitgewezen dat de afvoer door de sluizen, gerekend over een periode van enkele dagen, in de praktijk steeds voldoende zal blijken. Dit is te danken aan de grote berging van het boezemmeer en aan het feit dat statistisch aannemelijk kan worden gemaakt dat de kans op het samenvallen van de genoemde ongunstige situaties buitengewoon klein is. Uit economische overwegingen is daarom besloten tot het bouwen van uitwateringssluizen. De totale doorstroombreedte van de sluizen is vastgesteld op ongeveer 100 m; de drempel diepte zal komen te liggen op N.A.P. - 5,00 m. Om een gunstig stromingsbeeld te verkrij gen, wanneer een gedeelte van de sluisopeningen ten behoeve van het onderhoud tijde lijk wordt afgesloten, wordt het sluizencomplex verdeeld in een aantal groepen. De oppervlakte van de Lauwerszeeboezem zal wisselen met de waterstanden. Wanneer geen gronden worden ingepolderd kan de boezem onder zeer ongunstige omstandig heden, nl. bij een peil van ongeveer 0,40 m beneden N.A.P., een oppervlakte bereiken van ruim 4100 ha. Worden echter alle in aanmerking komende gronden ingepolderd dan zal de totale oppervlakte van de boezem ten hoogste ruim 2000 ha bedragen. De hoogste waterstand in een zeer natte periode kan dan ongeveer N.A.P. zijn. Bij het normale peil van N.A.P. - 0,93 m, overeenkomend met het streefpeil op de boezem van het water schap Electra, zal het oppervlak van de boezem eveneens ruim 2000 ha groot zijn. Merkwaardig is, dat het al of niet inpolderen van gronden in de Lauwerszee op de af watering bijzonder weinig invloed heeft. Ook door het laten aflopen van de boezem tot zo laag mogelijke standen, b.v. in een periode van langdurige oostenwinden en lage wa terstanden op de Waddenzee, blijken de afvoeren uit het afwaterende gebied weinig groter te worden dan wanneer een minimumpeil van b.v. N.A.P. - 1,20 m in acht wordt ge nomen. Dit houdt verband met de verhouding tussen de oppervlakte van de Lauwerszee boezem en de afmetingen van de stroomkanalen in het oude land. Ook in andere opzichten zijn in het afwateringssysteem nivellerende factoren werkzaam. Zouden de sluizen in de afsluitdijk b.v. tweemaal zo groot worden gemaakt, dan zou meer water worden afgevoerd en zouden dus de waterstanden op het boezemmeer tijdens de sluisgang meer dalen. Echter als gevolg van de grote berging van het meer zou de water stand bij het begin van de volgende spuigang niet sterk kunnen zijn opgelopen, zodat de geloosde hoeveelheid tijdens deze spuigang kleiner wordt dan bij de voorafgaande. De winst die wordt bereikt ten aanzien van vergroting van de afvoer uit het oude land blijkt in het genoemde geval dan ook kleiner te zijn dan men zou verwachten. Gelijksoortige factoren doen zich voor bij het variëren van andere onderdelen van het afwateringssysteem, zoals verruiming van kanalen, vergroting van stroomsluizen e.d. Door de afsluiting van de Lauwerszee zal de afwatering van Friesland en van het water schap Electra een belangrijke verbetering ondergaan. In cijfers kan deze verbetering als volgt worden uitgedrukt. 158

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1963 | | pagina 48