Bij de bestudering van biologische processen kan de wetenschap het niet stellen zonder natuurgebieden. Deze zullen van te meer belang zijn naarmate daarin milieu's voorkomen die op andere plaatsen niet of niet meer voorkomen. Dergelijke milieu's worden steeds gekenmerkt door een bepaalde, van nature daarin aanwezige planten- en dierenwereld. Hoe zeldzamer het milieu, hoe belangrijker het onderzoek voor de wetenschap zal zijn. Voorts zijn natuurgebieden van belang wanneer zij levenskansen bieden aan op zich zelf niet zeldzame soorten, die evenwel verdwijnen indien het gebied aan ingrijpende bio logische veranderingen zou worden blootgesteld. Dit is in het Deltagebied, om een voor beeld te noemen, het geval met de bij eb droogvallende slikken en platen. Op deze gron den leven gedurende het gehele jaar ontelbare vogels, niet alleen inheemse broedvogels, maar in de herfst, de winter en het voorjaar ook honderdduizenden trekvogels. Op hun lange tochten zijn deze vogels op genoemde terreinen aangewezen om voedsel te ver zamelen en nieuwe krachten op te doen. Voor bepaalde vogelsoorten kan het verloren gaan van de slikken en platen een ramp betekenen. Men vraagt zich in dit verband met zorg af hoe b.v. de uit Noord-Europa en Siberië afkomstige populaties van steltlopers op het verdwijnen van vele slikken in het zuidwesten van ons land zullen reageren. Zo bevinden zich in het Deltagebied verschillende categorieën natuurgebieden die op grond van biologische overwegingen als uiterst waardevol kunnen worden aangemerkt. Een vergelijking in dit opzicht tussen ons land en andere Westeuropese landen leert zelfs dat met name de wateren en de oeverlanden van het Deltagebied tot de belangrijkste van Europa moeten worden gerekend. Zorgvuldige inventarisaties, uitgevoerd door Staatsbosbeheer in opdracht van de Rijks dienst voor het Nationale Plan, hebben aangetoond dat er in het Deltagebied meer dan 100 voor het natuuronderzoek belangrijke terreinen en terreintjes zijn gelegen. Zij be strijken een totaaloppervlak dat gering is in verhouding tot de oppervlakte cultuurgrond, wanneer men tenminste de grote wateroppervlakten niet meerekent. Bij de inventarisatie werden o.m. de volgende categorieën onderscheiden: duinen; duinmeren; vroonlanden en andere natuurgebieden aan de binnenzijde van de duinen; binnendijkse wateren; buitendijkse moerasterreinen; buitenwateren met platen en slikken; drassige graslanden in het polderland. 1. Duinen. De duinen van Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren, Noord-Beveland, Schouwen, Goeree en Oostvoorne zijn anders dan de duinen ten noorden van Hoek van Holland zon der uitzondering als natuurgebied belangrijk. Er leven hier warmteminnende planten- en diersoorten, die elders in Nederland niet of bijna niet voorkomen en die te beschouwen zijn als voorposten van zuidelijke populaties. Zelfs smalle en weinig omvangrijke duin formaties, zoals die tussen het Zwin bij Cadzand en Groede en die bij Kamperland op Noord-Beveland, bezitten nog een geheel eigen flora en fauna. Door hun uitgestrektheid en soortenrijkdom zijn voor het onderzoek het meest van belang de duincomplexen van Walcheren, Schouwen, Goeree en Voorne. Vooral wanneer daar natte, niet ontwaterde duinvalleien voorkomen, zoals op Schouwen en Voorne. Het is uit biologisch oogpunt een geluk te noemen dat grote gedeelten van deze duinen nog niei zijn aangetast door recreatievoorzieningen en nog niet zijn uitgedroogd als gevolg van waterwinning. Wanneer de ontwikkeling van de recreatie en vooral van de recreatie- 127

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1963 | | pagina 17