De begroeiing Dijken met een bekleding van asfaltbeton worden ter bescherming meestal voorzien van een opgesproeide dichtingslaag van bitumen ter dikte van ongeveer 1 mm. Hierop leeft een begroeiing die weinig rijk is aan soorten. In de bovenste halve meter van de tijzone blijkt een dichte begroeiing voor te komen van de groenwieren Ulotrix flacca en Blidingia minima. In de halve meter hieronder vestigen zich vooral de groenwieren Enteromorpha intestinalis en Enteromorpha compressa. Indien in deze zone het dijkoppervlak ruwer is geworden, kunnen naast de groenwieren ook bruin- wieren tot ontwikkeling komen. Dit zijn dan blaaswier en zee-eik. Deze bruinwieren drogen bij laag water veel minder uit dan de groenwieren en houden aan de oppervlakte van het talud nog wat water vast. Hierdoor ontstaat een milieu dat gunstig is voor de ontwikkeling van zeepokken. Op de dijken nabij Ouwerkerk en Schelphoek heeft een dergelijke ontwikkeling plaats gevonden, terwijl op de dijken in de mond van het Haringvliet alleen een begroeiing met groenwieren is geconstateerd. De schade door begroeiing aangericht De meeste schade wordt veroorzaakt door groenwieren; zeepokken zijn meestal minder schadelijk. De bruinwieren brengen geen directe schade toe maar wel indirecte, doordat zij, zoals gezegd, het milieu scheppen waarin zeepokken tot ontwikkeling kunnen komen. De schade die zeepokken veroorzaken komt op de volgende wijze tot stand. Als jonge dieren vestigen de zeepokken zich in kleine spleetjes en kuiltjes op de asfalt- glooiing. Hier groeien ze uit tot volwassen individuen. Het groeiende dier, dat omgeven is door harde kalkplaten, drukt bij zijn groei de wanden van het kuiltje uiteen en maakt op deze manier de holte groter. Dit proces herhaalt zich vele malen en zo worden op den duur hele brokken asfalt iosgewrikt. De schade, die door de groenwieren en dan vooral door Blidingia minima wordt veroor zaakt, ontstaat op een geheel andere wijze. Deze groenwieren, die met een hechtschijf op het oppervlak van de asfaltbekleding vastzitten, komen bij het droogvallen vlak over het talud te liggen. De enigszins slijmerige wand van de wieren zorgt ervoor dat ze aan elkaar en aan de asfaltbekleding vastkleven. Bij het opdrogen gaan de wieren krimpen en - zoals een stuk papier dat nat wordt opgespannen en zichzelf strak trekt komen ze gespannen over het asfaltoppervlak te liggen. De trekkracht die deze wieren dan ontwikkelen is proefondervindelijk vastgesteld op 1 tot enkele grammen per wierdraad. Doordat per cm2 wel 100 of meer draden tezamenkomen, kunnen op het asfaltoppervlak vrij grote krachten worden uitgeoefend die door hun lang durige werking de oppervlaktelaag tot scheuring brengen, waardoor deze uiteen valt in kleine eilandjes van asfalt, waarop zich wier bevindt. Het verwijderen van de begroeiing Pogingen zijn in het werk gesteld om reeds aangegroeid wier te verwijderen door be sproeiing met bestrijdingsmiddelen die in de landbouw worden toegepast. Op de dijk van de bouwput in het Haringvliet werden enige proefvakken aangelegd, waarop het wier werd besproeid met een aantal vergiften van verschillende concentraties. Alle gebruikte vergiften bleken in staat het wier te doden, maar het dode wier bleef met de hechtschijf aan het oppervlak vastzitten. Aangezien de celwand, die uit cellulose be staat, water kan opnemen en weer afgeven blijft er krimp optreden, zodat dus ook het aanrichten van schade voortgang vindt. 121

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1963 | | pagina 11