Prof. ir. P. Ph. Jansen
verlaat de Deltadienst
«li el
-V.
A
At
Het zal de lezers van het Driemaandelijks Bericht bekend zijn dat het Hoofd van de Delta
dienst, prof. Jansen, met ingang van 1 november jl. deze betrekking heeft neergelegd. De
redactie heeft mij verzocht hieraan in dit tijdschrift een woord te wijden, iets waaraan ik
zeer gaarne wil voldoen.
Prof. Jansen heeft de Deltadienst gedurende zes jaar en van de aanvang af geleid en hij
heeft dit op hoogst bekwame wijze gedaan. De taak om de Deltawerken, zoals men dit
wel noemt, 'van de grond te helpen' was geen geringe. Het na de ramp van 1953 alom be
staande verlangen de veiligheid van de lage delen van ons land zo spoedig mogelijk aan
zienlijk te verhogen, moest er toe leiden met de uitvoering der daarvoor nodige werken
op zeer korte termijn te beginnen. Deze termijn was zelfs zo kort dat veel studiewerk, dat
eigenlijk aan het begin van de uitvoering vooraf had moeten gaan, gelijk op met de uit
voering diende te geschieden. Dat dit aan prof. Jansen en de door hem geïnspireerde
dienst is gelukt, is een prestatie, die juist omdat het geen in het oog lopende zaak is, wel
eens duidelijk in het licht mag worden gesteld.
Voor de lezers van de Driemaandelijkse Berichten behoef ik wel niet verder over de Delta
werken uit te weiden. Zij zullen zich uit de vele artikelen met hunne illustraties, en wellicht
uit bezoeken aan de werken, zelf een voorstelling hebben kunnen maken van wat het be
tekent aan het hoofd te staan van het dienst die dit alles tot stand brengt. Toch zal het
slechts aan de nauwer bij deze werken betrokkenen duidelijk kunnen zijn, voor welke moei
lijke problematiek en grote verantwoordelijkheden het Hoofd van de Deltadienst zich ge
plaatst weet. Prof. Jansen heeft in deze functie voortreffelijk werk verricht.
Wat ik de lezers zeker niet onthouden mag is, dat prof. Jansen persoonlijk steeds grote
aandacht aan de samenstelling van de Driemaandelijkse Berichten wijdde, omdat hij met
deze uitgave een zo breed mogelijke belangstelling voor de werken, die hij allereerst als
een nationale krachtsinspanning zag, wilde trekken en daarmede dus in zekere zin een
verantwoording in het openbaar wilde afleggen.
Aan prof. Jansen moge worden toegewenst dat hij, minder met werk belast dan tot nu toe,
zich nog vele jaren zal kunnen blijven wijden aan de waterbouwkunde, waarvan hij - ge
tuige mede de vele malen dat het buitenland een beroep op hem heeft gedaan - één onzer
meest vooraanstaande beoefenaars is.
De Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat
ir. J. van der Kerk
57