bij deze glooiingen is het maken van een goede overgang tussen de ondergrond en de blokken, zodat de ondergrond niet via de naden tussen de steen wordt uitgespoeld. Hier toe is veelal een tussenlaag gewenst die een verplaatsing van de gronddeeltjes voorkomt. In het noorden des lands heeft men de beschikking over het materiaal kleischelpen, een mengsel van klei en kalk, dat in de evengenoemde tussenlaag kan worden verwerkt. Om een vergelijking mogelijk te maken met andere constructies werden in de werkhoven een aantal proefvakken aangelegd. Als glooiingsmaterialen werden toegepast: betonblokken met afmetingen van 30 x 30 cm en 40 x 40 cm en met dikten van 10 en 15 cm; koperslakblokken met afmetingen van 31 x 31 cm en dikten van 7 en 12 cm; Ipro-keien, d.z. in elkaar hakende keien. Wanneer de blokken in een halfsteensverband worden gelegd blijkt het percentage open oppervlak bij koperslakblokken in het algemeen hoger dan bij betonblokken in verband met de geringere maatvastheid van deze laatste. Het leggen van betonblokken in een diagonaal verband voldoet niet. Wanneer de hier voor noodzakelijke passtukken, die 'bisschopsmutsen' worden genoemd, langs de onder band van de glooiing sluitend zijn gelegd, blijken zij langs de bovenhand na het aan brengen van de blokken te ruim te liggen of te moeten worden bekapt. Een vrij groot percentage open oppervlak is hiervan het gevolg. Hoewel een glooiing van Ipro-keien in beginsel slechts smalle naden vertoont, kleeft aan deze constructie op niet geheel vlakke belopen en bij een niet zuiver rechte teenconstructie het bezwaar dat de keien boven in het beloop onmogelijk sluitend kunnen worden gelegd. Vrij kleine verzakkingen hebben grote verstoringen in de bekleding en zelfs scheuren van de keien tot gevolg. Wat de tussenlagen betreft zijn de volgende constructies toegepast: los gespreid riet ter dikte van ongeveer 1 cm; stromatten ter dikte van ongeveer 1 cm; stromatten met daarop een laag kleischelpen (kleigehalte ca. 10%), ter dikte van 10 cm; stromatten met daarop een laag grind (30—60 mm), ter dikte van 10 cm; plastic folie; geen tussenlaag; in dit geval liggen de blokken dus direct op het keileem. Als toelichting kan worden medegedeeld dat het zetten van beton- of koperslakblokken en kleischelpen bijzonder gemakkelijk gaat. De zetters kunnen de laag schelpen tijdens het plaatsen van de blokken op eenvoudige wijze zodanig afwerken dat een vaste en vlakke ligging van de blokken wordt verkregen. Bij een onderlaag van grind bleek dit ten gevolge van de afmetingen daarvan minder eenvoudig. Een fijnere gradatie van het grind zal de moeilijkheden waarschijnlijk doen verminderen. In de grindlaag treedt een vrij sterke waterbeweging op. Dit blijkt uit het feit dat tijdens het passeren van een golfdal het water met kracht uit de naden tussen de blokken spuit. Bij blokken op andere onderlagen is dit verschijnsel tot nu toe niet waargenomen. De toepassing van plastic folie als tussenlaag heeft naast de voordelen van de goede dichting en het snelle en eenvoudige zetten ook enige nadelen. Het grondbeloop moet nauwkeurig worden afgewerkt. Oneffenheden, die een onstabiele ligging van de blokken tot gevolg hebben, zijn na het aanbrengen van de folie moeilijk meer te egaliseren. Wanneer het grondlichaam veel water bevat kunnen door waterdruk tegen de folie opbol lingen in het beloop ontstaan die alleen door de toepassing van blokken van groot ge wicht zijn te voorkomen. De proefnemingen hebben tot gevolg gehad dat voor de glooiingen in de werkhoven een constructie welke wordt uitgevoerd met een tussenlaag van stromatten, afgedekt met klei schelpen, de meest geschikte is gebleken. 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1962 | | pagina 48