Het 8,5 km lange dijkvak dat voor verhoging en verzwaring in aanmerking komt is gesplitst in twee gedeelten. In 1961 werd aangevangen met de verbetering van het noordelijke deel, dat aansluit bij Dintelsas en dat een lengte heeft van ca. 2,5 km. Het tweede gedeelte, ten zuiden hiervan, komt in 1962 aan de beurt. Zoals gezegd werd begonnen met de verbetering van het noordelijke deel langs de Kooi- en Karolinapolder, de Kleine Karolinapolder en het gedeelte van de Markdijk tot de sluis van Dintelsas. Tegelijkertijd werd de vernieuwing van de glooiing over ca. 750 m aangevat. Hierbij moest de teenvoorziening worden verlaagd van N.A.P. tot N.A.P. lm. Aangezien de laagwaterstanden hoger bleken te zijn dan werd verwacht hebben met name de laatstgenoemde werkzaamheden vertraging onder vonden. Dit heeft tot gevolg gehad dat het dijkvak niet voor de gestelde termijn, het begin van de herfst, gereed kon zijn. Het buitenbeloop en de kruin waren omstreeks het midden van november zover klaar dat men het winterseizoen echter met een ver sterkte dijk kon ingaan. Het grondwerk aan de binnenzijde van de dijk werd voortgezet. Met uitzondering van enkele onderdelen, die eerst in het voorjaar ter hand kunnen worden genomen, was het werk aan het einde van de verslagperiode voltooid. Ingevolge de bepalingen van het bestek mogen aan de dijk in de periode tussen 15 oktober 1961 en 15 maart 1962 geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Aan de aannemer werd echter toegestaan het noordelijke gedeelte van de dijkverbetering af te werken, omdat daarbij voor de veiligheid geen gevaar valt te duchten. Voor de rest zou het werk echter nagenoeg geheel moeten worden stilgelegd. Ten einde de achterstand die verkregen werd niet nog groter te maken heeft men een regeling getroffen die het mogelijk maakt de verzwaring van het zuidelijke dijkgedeelte, langs de Drievriendenpolderaan te vatten zonder dat daarbij de bepalingen van het bestek worden overtreden. De werkwijze is zo dat het zand ter verzwaring van de dijk langs de binnenzijde reeds wordt aangebracht, terwijl in de dijk zelf voorlopig niet wordt gegraven. Pas na 15 maart 1962 zal de afgraving van het binnentalud, waarvan de klei nodig is voor de bekleding van het opgeworpen zandlichaam, volgen. De kans dat het werk tijdig voor het komende najaar gereed zal zijn wordt op deze wijze sterk vergroot. De brug over het Haringvliet De noordelijke toerit. Nadat in de periode tussen 14 en 31 augustus 1961 het sluitgat tussen de leidam en de vaste oever van de Hoeksche Waard met zand was dichtgespo- ten kon de opbouw van de sluitdam in snel tempo worden voltooid. Eind november was vrijwel al het zand in de toerit aangebracht en kon het zandlichaam verder worden afgewerkt en bekleed. Zoals in het vorige Bericht is meegedeeld werd de asfaltspecie, bestemd voor het penetreren van de leidam en de bekleding van het toeritlichaam, aanvankelijk geprodu ceerd op een drijvende asfaltinstallatie en met behulp van dukw's naar het werk ver voerd. Deze werkwijze bracht, als gevolg van de geringe aanvoersnelheid en de moei lijkheden die werden ondervonden bij het uit het water komen van de dukw's, een zo geringe productie met zich mee dat naar een meer doelmatige methode moest 'worden omgezien. Daartoe werd de asfaltinstallatie op het strand geplaatst. De specie kon nu, Het opspuiten van de zuidelijke toerit voor de brug over het Haringvlietop 21-9-1961 Foto K.L.M. Aerocarto

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1962 | | pagina 23