■en het grote oppervlak van het Veerse Meer, door windwerking weer teniet zijn gedaan.
Een verhoging van de vruchtbaarheid van de bodem is echter zeker reeds te bespeuren,
getuige veranderingen in microflora en fauna. Door regelmatige bemonstering worden
deze verschijnselen op de voet gevolgd.
Gelijktijdig met monsters voor chemisch onderzoek worden ook watermonsters op
plankton onderzocht. Het gaat hier om de kleine vaak microscopisch kleine -
organismen van plantaardige zowel als dierlijke aard, die nagenoeg geen eigen bewe
gingsmogelijkheden hebben en door de stroming worden meegevoerd. De grotere
vormen kunnen door fijnmazige netten worden afgezeefd, de kleinste soorten, die ook
door de fijnste netten zouden ontsnappen, worden met behulp van sedimentatie
methoden bemachtigd. In het laboratorium worden deze monsters microscopisch
onderzocht en soms ook uitgeteld. Door de kwalitatieve en ook kwantitatieve samen
stelling van dit plankton laten zich veelal bepaalde watertypen karakteriseren en
kunnen veranderingen worden opgespoord. Daar het onderzoekgebied zowel zoet,
brak als zout water omvat, van zeer uiteenlopende diepte en met periodiek optredende,
nu en dan krachtige stroomsnelheden, wordt het kwantitatieve planktononderzoek
vaak door technische moeilijkheden verzwaard en kunnen technieken zoals die werden
uitgewerkt voor zeewater enerzijds en zoetwater anderzijds niet zonder verandering
worden toegepast.
Behalve aan de kleine zwevende organismen wordt ook aandacht besteed aan de
grotere zwemmende en op de bodem kruipende vormen. Met een klein formaat
garnalenkornet wordt de bodem van het Veerse Meer regelmatig afgevist, terwijl ook
op de andere wateren de visfauna wordt bemonsterd. Hoewel de veranderingen in het
Veerse Meer nog maar van korte duur zijn - sinds eind april 1961 - is toch reeds te
merken dat sommige zeldzame vissoorten die van zee binnenkwamen beginnen te
ontbreken.
Een ander belangrijk aspect van het dierkundige werk is het onderzoek van de lagere
dieren. De gebruikte techniek is het nemen van grondmonsters met een kleine bodem-
happer en het uitzeven daarvan door middel van een - ten behoeve van dit onderzoek
ontworpen - trilmachine met zeven van verschillende maaswijdte.
Grote aandacht besteedt de dierkundige afdeling aan de z.g. littorale fauna, de dieren
die nabij de waterlijn leven. Groep na groep worden deze dieren door de dierkundige
en zijn helpers bemonsterd, hun verspreiding in kaart gebracht en met de fysisch-
chemische gegevens van water en bodem gecorreleerd. De aard van de bodem wordt
hierbij o.a. beoordeeld aan de hand van de mediane korrelgrootte, die met behulp van
een valbuis gemeten wordt.
De botanische afdeling heeft de plantengemeenschappen op de slikken en schorren
aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en besteedt ook aandacht aan de
zonering der algen. Ook hier gaat het om de relatie tussen het organisme en zijn
milieu, vandaar dat bodemkundige onderzoekingen hier met plantkundige hand in
hand gaan. De structuur, het zoutgehalte en de samenstelling van de bodem,
benevens de grondwaterstand zullen, als de slikken niet meer door zeewater over
spoeld worden, drastisch veranderen.
Het onderzoek naar de huidige toestand van de flora en fauna van het Deltagebied is
een omvangrijke arbeid die veel tijd in beslag neemt. Het zal moeten zijn voltooid
wanneer de grote afsluitingen gereed komen. In verband daarmee is het werkpro
gramma van het laboratorium op het tijdschema van de Deltawerken afgestemd.
26
Het geologisch en geo-elektrisch onderzoek in het Deltagebied
Het geohydrologisch onderzoek in het Deltagebied heeft ten doel vast te stellen hoe
groot de zoutbelasting op de toekomstige zoetwaterreservoirs zal zijn. Deze belasting
is een van de belangrijkste gegevens die de waterhuishouding van deze zoetwater
reservoirs zal bepalen. Daartoe is het nodig dat men beschikt over een vrij gedetail
leerde kennis van de doorlatendheid van de ondergrond alsmede van het zoutgehalte
en de drukhoogte van het poriënwater. Een algemene beschouwing over dit onderwerp
werd opgenomen in het Driemaandelijks Bericht nr. 14.
Voor het verkrijgen van gegevens over de ondergrond worden vele boringen verricht,
waarvan enkele zelfs tot diepten van 200 m reiken. Met behulp van de resultaten van
deze boringen is het mogelijk vast te stellen waar zich watervoerende en afsluitende
lagen bevinden. Bovendien kan worden bepaald hoe groot de horizontale uitgestrekt
heid van de aangetroffen watervoerende en afsluitende lagen is. Hierbij dient onder
meer te worden onderzocht in hoeverre klei- en veenlagen onder invloed van de zee of
van de rivieren na hun vorming plaatselijk zijn vervangen door zandige afzettingen,
waardoor zij een belangrijk gedeelte van hun afsluitende werking tegen verticale
grondwaterstomen hebben verloren.
Bij de interpretatie van de boorresultaten en het verkrijgen van de gewenste gegevens
wordt de hulp van de geologie ingeroepen. In het bijzonder is de kennis van de lagen-
opbouw van de ondergrond naar grondsoort (de lithologische opbouw) en van de
ouderdom van de verschillende lagen (de palaeontologie en stratigrafie van de onder
grond) van belang. Zo kan b.v. stratigrafisch worden uitgemaakt of kleilagen, die in
twee boringen op ongeveer dezelfde diepte worden aangetroffen, dezelfde ouderdom
hebben. Is dit niet het geval dan moet men verwachten dat de betreffende lagen geen
aaneengesloten pakket vormen.
Op grond van de geologische kennis omtrent de wording van het gebied kan vastge
steld worden hoever de lagen tussen de verschillende boringen zich voortzetten en kan
worden voorspeld of afsluitende lagen al dan niet geperforeerd zijn. Wat dit aspect
betreft is het, hierna beschreven, geo-elektrisch onderzoek eveneens van grote waarde.
De boringen vinden gedeeltelijk plaats in het kader van de geologische herkartering
van Nederland die door de Geologische Dienst te Haarlem wordt uitgevoerd. Bij deze
herkartering wordt, wat het kustgebied betreft, speciale aandacht besteed aan de
onder invloed van de zee in de afsluitende lagen geërodeerde en daarna vaak met
zandige materialen gevulde kreekbeddingen, die voor de geohydrologie van bijzondere
betekenis zijn.
De verwerking van de gegevens geschiedt met behulp van kaarten. Er is een systeem
gekozen waarbij de lithologische opbouw sterk naar voren komt. De kaarten worden
getekend volgens een daarvoor ontwikkeld systeem van profieltypen, waarbij de voor
komende stelsels van lagenopbouw elk door een bepaalde kleur of een bepaald sym
bool worden aangeduid. Naast deze algemene geologische kaart kunnen door de
Geologische Dienst ook kaarten worden verschaft waarop de hoogteligging en dikte
van elke laag afzonderlijk zijn aangegeven. Van de algemene kaart is het proefblad
27