Onderzoek van de flora en fauna van het Deltagebied Toen de afdamming van de Zuiderzee aan de orde kwam realiseerden de Nedeilandse biologen zich dat hier een unieke gelegenheid geboden werd voor biologisch onder zoek. Immers op een ongekend grote schaal zou hier een biologisch experiment plaatsvinden met betrekking tot de invloed van het milieu op de flora en de fauna. Een binnenzee, onder invloed van eb en vloed aan de ene zijde en met een constante zoetwateraanvoer aan de tegenoverliggende zijde, zou op korte termijn van zee worden afgesloten en geheel verzoeten. Alle dieren die regelmatig van zee uit binnenkwamen zouden worden tegengehouden, alle dieren en planten die tevoren door de IJssel aangevoerd werden in een voor hen te zout milieu zouden geleidelijk betere omstandig heden aantreffen en gelegenheid krijgen zich te vestigen. Op een schaal als in het laboratorium ondenkbaar is zou in de natuur nagegaan kunnen worden welke eisen de verschillende organismen aan hun milieu stellen en hoe een dalend zoutgehalte gehele samenlevingen zou beïnvloeden. Er werd een commissie samengesteld uit leden van de Dierkundige Vereniging, waaraan verschillende andere biologen en biologische onderzoeksdiensten medewerkten. De resultaten van het onderzoek, die in enige rap porten werden gepubliceerd, voldeden aan de gestelde verwachtingen en trokken in binnen- en buitenland zeer de aandacht. Reeds voordat de plannen tot het afdammen der zeegaten in Zeeland en Zuid-Holland vaste vorm hadden aangenomen had een commissie van leden der Koninklijke Neder landse Akademie van Wetenschappen het plan opgevat om het hydrobiologisch onderzoek in Nederland nieuw leven in te blazen door het oprichten van een instituut onder auspiciën van de Akademie. Het uitvoeren van het Deltaplan was voor deze commissie aanleiding om te besluiten aan een Hydrobiologisch Instituut met een alge meen wetenschappelijke taak - welk instituut momenteel gevestigd is te Nieuwersluis - een zelfstandig werkende afdeling in Zeeland toe te voegen met een speciale opdracht. Men realiseerde zich namelijk dat in de Zeeuwse wateren een nog gevarieerder biolo gisch experiment op minstens even grote schaal bestudeerd zou kunnen worden als in de Zuiderzee. Immers hier zouden een aantal stromen met uiteenlopend karakter van zee worden afgesloten en uiteindelijk in zoetwatermeren veranderen. Waar de af sluiting der Zuiderzee reeds zo veel kostbare biologische gegevens aan het licht had gebracht, mocht verondersteld worden dat hier zulks nog in meerdere mate het geval zou zijn. Er werd besloten te Yerseke een zelfstandig laboratorium voor wetenschappe lijk biologisch werk op te richten, dat in mei 1959 met zijn werkzaamheden begon. De taak van de afdeling omvat het maken van een beschrijving, gevolgd door een causale analyse, van de veranderingen in de flora en fauna der Zeeuws-Zuidhollandse wateren en aanliggende slikken en schorren welke het gevolg zullen zijn van de uit voering van het Deltaplan. Het is goed er op te wijzen dat het laboratorium, hoewel het zijn bestaan dankt aan de uitvoering van deze waterstaatswerken, geheel losstaat van de Rijkswaterstaat en een zuiver wetenschappelijke taak heeft. Dit laatste wil zeggen dat problemen van toegepast biologisch onderzoek, zoals die zich voordoen op het gebied van visserij, viscultuur en afvalwater, geheel buiten zijn activiteiten vallen. In een bepaald milieu, waar geen voortschrijdende veranderingen plaatsvinden, treft men een biologische levensgemeenschap aan die zich in een zeker evenwicht bevindt, waar ieder dier en plant zijn plaats heeft in zijn eigen milieu temidden van de andere planten en dieren. Het levende organisme ondervindt de invloed van het zoutgehalte, de temperatuur, de grondsoort en ook de invloed van zijn medebewoners, die hem tot voedsel dienen, voor wie hijzelf het voedsel uitmaakt en die met hem wedijveren om het bezit van de beschikbare ruimte, om maar enkele betrekkingen tussen een organis me en zijn levende en niet-levende omgeving te noemen. Ook in een systeem in evenwicht vinden vele schommelingen plaats. De temperatuur verandert met het seizoen, dieren uit de oeverzone bevinden zich nu eens onder water, dan weer er boven in verband met het getij. Eb en vloed doen, in verband met grotere en geringere aanvoer van rivierwater, het zoutgehalte plaatselijk en tijdelijk sterk schommelen. Aan al deze wisselende factoren moet de levensgemeenschap in een zee- gatengebied aangepast zijn. Het zal duidelijk zijn welke drastische veranderingen dergelijke levensgemeenschappen te wachten staan als de afsluitdammen gereed zijn, de zee niet meer binnendringt en het water verzoet. Zeewaterorganismen zullen afsterven, maar op welk moment? En als zij dat doen, was dan het dalende zoutgehalte de directe oorzaak of de indirecte, omdat b.v. het voedsel van dit speciale organisme eerder afstierf dan het organisme zelf? Het behoort tot de taak van de afdeling deze verschijnselen eerst in de natuur kritisch waar te nemen en daarna in het laboratorium, onder streng gecontroleerde omstandig heden, nader te toetsen. Het arbeidsveld van de afdeling omvat drie verschillende watersystemen. Ten eerste de Westerschelde. Deze riviermond wordt niet afgedamd en valt dus feitelijk buiten het gebied van de veranderingen, maar heeft, als zodanig, betekenis als verge lijkingsobject. Door de geringe waterafvoer in de Schelde is de mariene invloed tot voorbij Antwerpen nog goed merkbaar in eb- en vloedbeweging en verhoogd zout gehalte. Als gevolg van de sterke vervuiling evenwel, die de flora en fauna eenzijdig doet verarmen, boet de Westerschelde veel van zijn betekenis als vergelijkingsobject in. Een voorbeeld van de in ventarisatie van de fauna in het Deltagebied: de verspreiding van twee pissebedden, Idotea Gra nulosa en Cyathura Cari- nata. De eerste soort komt slechts voor in zee water en zeer zout water, de tweede is een echte brak watersoort 23 22 ROTTERDAM, ANTWERPEN EJ ZEEWATER HM ZEER ZOUT WATER 1 brak WATER ZOET WATER O IDOTEA GRANULOSA CYATHUR A CARINATA

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1962 | | pagina 13