De bouwput voor de Volkeraksluizen 23 Overigens worden ten behoeve van een goede bedrijfsvoering en een vlotte afwikkeling van het verkeer op resp. in de sluizen bolders, haalkommen voor beroeps- en plezier- vaart, peilschalen en stopstrepen aangebracht. In de wachtplaatsen en voorhavens die op een later tijdstip worden gemaakt zullen voorzieningen als meerstoelen met drijframen en afmeerstoelen met loopbruggen komen. Het ontwerp hiervan is nog niet gereed. Verschillende problemen die o.m. verband houden met de duwvaart vragen daarbij om een oplossing. Foto Aero-Camera De bouwput voor de Volkeraksluizen met de hoogwaterkerende ringdijk in aanleg. Aan weers zijden worden gedeelten van de toeritten opgespoten. Op de achtergrond de toeleidingsgeul met havendam 22 Op 15 oktober j.l. heeft de eerste oplevering plaats gehad van de bouwput voor de Volkeraksluizen. Behalve de bouwput zelf omvatte het bestek een toeleidingsgeul met havendam, dijken, opritgedeelten en een werkterrein. Een beschrijving van het werk is gegeven in het Driemaandelijks Bericht nr. 12. De ontgraving van de bouwput werd verricht door de cutterzuiger 'Zwalm' die via een grondsluis in de put werd gebracht en na het gereedkomen van het werk weer langs deze weg is verwijderd. De waterstand in de put varieerde tussen N.A.P. 0,50 m en N.A.P. Zij kon worden geregeld door bij buitenwaterstanden boven half tij water in te laten via twee buizen in de dam van de grondsluis. De bouwput moest tot N.A.P. 7,50 m worden uitgediept. Tot 4 m beneden N.A.P. bleek de uitgebaggerde specie zand te zijn, daarbeneden lag een kleilaag. Het zand kon bij de werken worden gebruikt, de klei werd in een depot gespoten. De werkzaamheden hebben van 28 augustus 1960 tot 9 juni 1961 geduurd. Om de voortgang van het werk te bespoedigen werd sinds half november van het vorige jaar dag en nacht doorgewerkt. Daarbij werd een gemiddelde weekproductie bereikt van 18 000 m3. Het plan voor het maken van de toeleidingsgeul en de havendam was om eerst de geul te baggeren en vervolgens met het beschikbaar komende materiaal de havendam op te werpen. Als gevolg van de zeer sterke stroom ondervond het baggeren echter grote moeilijkheden, zodat een andere wijze van uitvoeren overwogen moest worden. Men besloot eerst de havendam te bouwen en pas daarna in de luwte van de dam de toeleidingsgeul te baggeren. Deze werkwijze werd met succes toegepast. De afwijking van het bestek wat de volgorde van uitvoering betreft heeft echter tot gevolg gehad dat ook de constructie van de dam enigszins moest worden gewijzigd. Het bestek schreef voor dat het zandlichaam moest worden opgebouwd met materiaal uit de toeleidings geul en daarna met zinkstukken moest worden afgedekt. Bij de nieuwe werkwijze zijn echter de zinkstukken direct op de bodem gezonken. Op deze grondbezinking werden mijnsteenruggen gestort die als kaden dienden voor het bergen van het zand dat uit de bouwput werd gezogen en direct in het werk werd gespoten. Om tijdens het vooruitbouwen van de mijnsteenkaden ontgrondingen voor de kop van de dam tegen te gaan werden de bezinkingen uitgebreid. Ook rondom de kop werd, teneinde de stabiliteit van de dam te verzekeren, een extra bezinking aangebracht. De lengte van de havendam bedraagt 300 m. Aan de zeezijde is de dam afgedekt met een laag mijnsteen ter dikte van 1 m, waarover voorts stortsteen is uitgespreid met een blokgewicht dat varieert van 60 tot 300 kg. De binnenzijde van de havendam is tot N.A.P. 2 m afgedekt met betonblokken, daarboven bestaat het beloop uit een 75 cm dikke kleilaag. Met het graven van de toeleidingsgeul kon op 28 augustus 1960 worden begonnen. Het maaiveld ter plaatse lag op N.A.P. 1 m, de diepte van de insteek diende N.A.P. 5 m te worden. Het zes meter dikke grondpakket werd door de cutter-

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 13